werd den 14en Sept. 1818 ald. als student ingeschreven. Hij stond aan de Groningsche hoogeschool goed aangeschreven bij zijn leermeesters, en het was inzonderheid Prof. H. Muntinghe, op wiens aansporing hij den 10en Juni 1824 den doctoralen graad behaalde na verdediging van een Dissertatio theol. inaug. de Origene, oratore sacro. Gron. 1824. 8o. (Kon. Bibl.) Toegelaten tot de Evangeliebediening door het Prov. Kerkbestuur van Groningen den 14en Mei 1823, werd hij den 12en Sept. 1824 bevestigd te Sas van Gent door den consulent Ds. C. Meeuse, pred. te Hoek (m. Jac. V:7b, intr. m. 1 Joh. IV:1a). Reeds den 3en Juli 1826 overleed deze veelbelovende predikant, bij wien welsprekend vernuft en geleerdheid samenging met nederigheid en oprechten, hartelijken omgang met zijn ringbroeders.
Hij huwde in Aug. 1824 met Lukretia Johanna Elsina Amshoff, geb. te Emmen (docht. v. Ds. Joh. Petr. Amshoff), die bij zijn overlijden met een kind van zeven maanden achterlbeef.
Zijn schoonbroeder en vriend M.A. Amshoff plaatste in de Groninger Volksalmanak v. 1838 (blz. 103-108) uit zijn nagelaten papieren een tweetal fraaie gedichten, een: Aan H. Muntinghe, Hoogl. te Gron. Overl. 24 Apr. 1824, en een getiteld: De Toekomst. In een aanteekening getuigend van groote waardeering voor Karsten vergelijkt Amshoff dezen met Bellamy, vooral met het oog op het tweede dezer gedichten.
Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VII2, blz. 20. - Fred. Caland, De Herv. Gem. te Sas v. Gent. 's-Grav. 1904, blz. 57, 58. - Boekz. 1826b, 234, 235. - Alb. Stud. Gron., k. 270.