Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 620]
| |
hij zich te Leiden als student inschrijven en ontving den 7en Maart 1607 een beroep naar Warmond, waar hij intrede deed na den 14en Mei d.a.v. het peremptoir examen afgelegd te hebben. Vanhier ging hij in Augustus 1612 naar Haarlem, waar hij hoogloopende oneenigheid met een deel der gemeente kreeg; tegen hem en zijn ambtgenooten Geesteranus en Spranckhuysen werden op de synode, te Enkhuizen in 1618 gehouden, zes punten van beschuldiging ingebracht, o.a. het invoeren van de nieuwe kerkorde van 1591 en het uitgeven van ‘calumnieuse boecken’. Tegen een Requeste van de dolerende kercke tot Haerlem had Junius dan ook geschreven: Nootwendich vertooch van de onnoselheyt ende oprechtigheyt des E. Kerchen Raets van Haerlem ende de grove, tastelijke abuysen, van sekere uit de Gemeente, die den dienst van den voorz. Kercken-Raedt in twijffel trecken enz. (Haerl. 1617) en de Synode, tevens het invoeren der nieuwe kerkorde afkeurend, achtte dit boekje evenals één door Spranckhuysen uitgegeven, ‘strydende tegens alle eere ende liefde ende streckende op het hoochste tot beswarynge van hare medebroederen soo in styl.... als andersins.’ De uitspraak luidde, dat beide predikanten ‘aldaer (in Haarlem) niet langer stichtelyck zouden connen blyven vuyt oorsake van de ongeneeslycke vervreemdynge van de gemoederen der gemeente van haer, die onder anderen principalicken ontstaen is door het vuytgeven van hare boecxkens’, waarom zij zoo spoedig mogelijk zouden verplaatst worden, doch met behoud van tractement. Junius ging daarom naar Katwijk a/d Rijn, waar hij zijn schoonvader David Reverset opvolgde en op Palmzondag 1619 intrede deed; daarna diende hij nog de gemeente Delft van den 30en November 1625, toen hij er bevestigd werd, tot zijn overlijden op 10 September 1636. Blijkens de acta der Zuid-Hollandsche synode stond hij in hoog aanzien, daar hem veelvuldige opdrachten werden toevertrouwd en hij ook het voorzitterschap dier hooge vergadering bekleed heeft. De laatste jaren van zijn leven besteedde hij ook aan het schrijven van een bestrijding der Apologie van de Remonstranten door Episcopius, een werk, dat hij wel voleindigd heeft, maar dat door omstandigheden nog niet was gedrukt, toen de dood hem wegnam. De Zuid-Hollandsche synode zorgde echter voor de publicatie van dezen arbeid, die het licht zag onder den titel: Antapologia, sive animadversiones in XVI priora capita Apologiae Remonstrantium (Delft 1640). De theologische faculteit te Leiden had zich reeds bij schrijven van 10 Juni 1634 gunstig over Junius' arbeid uitgelaten. Junius was op 12 Juli 1607 te Leiden gehuwd met Maria Cornelia Duyckers, die spoedig overleed, na hem een zoon, Jacob, geschonken te hebben. Uit zijn tweede huwelijk, dat hij te Warmond in Juli 1609 sloot met Jannetje Reverset (begraven 12 October 1636 te Delft), zijn hem één dochter en zes zoons geboren, o.a. Louis, vader van Johannes (die volgt), Abraham, geboren 1614, van 1636 tot zijn overlijden op 29 November 1650 predikant te Nootdorp en gehuwd met Hester van Segbol, en David, die van 1637-1641 predikant te Nederhemert was en van 1641 tot zijn overlijden in 1647 de gemeente Nieuwenhoorn diende. Misschien is Ludovicus Junius, die als S.S. theol. studiosus schreef: Tsamen-sprekinghe in de kerkelijke geschillen te Haarlem tusschen 1617 en 1618 (Muller, Bibl. v. Pamfl., no. 1385), een jongere broeder van Isaäc en trok hij daarin voor dezen partij. In het Alb. Stud. L.B. staat althans (kol. 86, 111) tweemaal een student van dien naam ingeschreven, die in 1594 te 's-Gravenhage is geboren; bovendien doet de naam van één der zoons van Isaäc, nl. Louis, verwantschap met dezen Ludovicus onderstellen. Of hij predikant is geworden, blijkt echter niet (Zie ook Nav., XI, 364). Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Jöcher, Gelehrten-Lexicon, II, 2017. - Pars, Katwijkse oudheden, 287, 298. - Allan, Gesch. en Beschr. van Haarlem, III, 441 vv. - | |
[pagina 621]
| |
Eekhof, De theol. fac. te Leiden, 17e eeuw, 154, 155. - Wyminga, Hommius, 40 355. - Reitsma en V. Veen, Acta, II, III, Reg. - Knuttel, Acta, I, II, Reg. Arch. Kerkg., VII, 113, 135, 245, 246, 248, 250, 252, 254, 256, 257. - Van Doorninck, Verm. en Naaml. Schr., II, 603. - Nav., XLVII, 577-582. - Alb. Stud. L.B., 67. |
|