Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4

[Matthaeus Jorna]

JORNA (Matthaeus) werd, proponent zijnde, den 18en Mei 1679 bevestigd als predikant te Menaldum en predikte daar op 25 Juni 1682 afscheid, om één week later intrede

[p. 594]

te doen te Makkum, waar hij werkzaam was tot zijn overlijden in 1691. Hij was gehuwd met Antje Hiddinga, die hem bij testament tot universeel erfgenaam maakte. Zijn oudere broeder Onias Jorna diende de gemeenten Finkum (1676-1681) en Exmorra (van 1681 tot zijn overlijden in 1702) en maakte zich minder gunstig bekend; zijn jongere broeder Petrus was in 1686 te Parrega gekomen, maar overleed reeds in 1690.

V.d. Aa noemt Matthaeus Jorna als schrijver van twee boeken, getiteld: Klare spiegel der Zaligen enz. (Leeuw. z.j.) en Christelijke Wonderspreuken enz. (Gorkum 1737). Deze opgave is echter onjuist. Van Jorna is na zijn dood één boek uitgekomen, dat in den eersten druk tot volledigen titel heeft: Paradoxa Christiana, of Christelijke Wonderspreuken: dat is, een bondige en schriftmatige uitbreiding over de Zaligsprekingen, welke Matth. 5 verhaald worden (Amst. 1696). In den derden druk is Matth. 5 aangevuld met: vers 3-12 en is verder aan den titel toegevoegd: Tot een klare spiegel voorgestelt aan een ieder die lust heeft, om zich zelven en de staat zijner ziele wel te kennen (Gorinch. 1737). Hoogstwaarschijnlijk kwam deze toevoeging ook in den 2en druk voor en is dat de editie, te Leeuwarden uitgekomen en door V.d. Aa als afzonderlijk boek vermeld. Mogelijk heeft de uitgever ook den 2en druk alleen als Klare spiegel enz. laten verschijnen en zijn in den derden druk de titels samengevoegd. In Boekzaal, 1696a, 261-267, komt een beschouwing van dit boek voor, waarin de eenvoudige en grondige behandeling der stof hoog geprezen wordt en de wijze, om alles vrijmoedig te zeggen, maar zonder vijandigheid tegenover hen, die er anders over denken, als een lofwaardige eigenschap op den voorgrond wordt gesteld.

Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Romein, Pred. Friesl., 90, 91, 109, 298, 307, 395. - Cuperus, Kerkel. leven Friesl., I, 91, 189. - Boekz., 1696a, 261 vv.; 1738b, 470.