weest. Met eene cleyne vorrede.. Noch zijn hier by ghevoecht vier liedekens, waer van die drie voor desen noyt in druck gheweest en zijn (1609).
Karakteristiek is het zeker, dat deze Vlaamsch-Doopsgezinde martelaar zelfs vanuit de gevangenis het noodig vindt, tegen de Friesche Doopsgezinden te waarschuwen met deze woorden: ‘dat sy onrecht hebben, namelic, de Vr. [Vriezen] ende alle die haer toe loopen, toe staan, ende.. dat sy iammerlijc verleyt, bedrogen, ende verruct worden’.
Litteratuur: Pijper, Martelaarsboeken, 75, 110, 111. - Bibliographie des Martyrologes prot. néerl., I, 205-212, 660, 661. - Van Braght, Martelaars-spiegel der Doops-gesinde, 2e dr., 480-489. - Blaupot ten Cate, Holland, I, 27. - Knuttel, Bibl. v. Kerkg., 160. - Doopsgez. Bijdr., 1887, 116; 1893, 62; 1899, 78, 90, 91, 104, 138. - Cat. Doopsgez. Bibl., II, 13, 14.