[Jan Jacob de Jongh]
JONGH (Jan Jacob de), geboren in 1804 te Enkhuizen, liet zich reeds den 19en September 1821 op 17jarigen leeftijd te Leiden als student inschrijven. In Mei 1827 candidaat geworden bij het Provinciaal kerkbestuur van Noord-Brabant, volgde hij een beroep op naar Eemnes-buiten, dat den 15en Juni op hem was uitgebracht. Hij hield den 9en September 1827 zijn intreerede, maar overleed reeds in 1829. Zijn ambtgenoot te Eemnes-binnen, Dr. J.J. Rambonnet, herdacht hem in een Leerrede over Openb. 14:13, uitgesproken op den 5en Julij 1829 (Utr. 1829), die op verzoek van de weduwe het licht zag. In 1827 had De Jongh de gouden medaille verworven voor de beantwoording eener prijsvraag, uitgeschreven door de Leidsche theologische faculteit: ‘Quis sensus sit moniti Joannei 1 Epist. V:16b, et quomodo cum aliis, de diligendis omnibus hominibus doctrinae Christianae praeceptis in concordiam redigi possit’. Dit antwoord zag het licht onder den titel: De peccato ad mortem secundum 1 Joan. V:16 (Lugd. B. 1827).
Litteratuur: Cat. Doopsgez. Bibl., I, 129. - Alb. Stud. L.B., 1257. - Boekz., 1827a, 205; 1830a, 283, 284.