godgeleerdheid, maar ook de dichtkunst vond in hem een beoefenaar. Oorspronkelijke werken van zijn hand zijn: Gedachten bij het einde van het jaar (Nijm. 1837). - Aululariae finis supposita (Arnh. 1840). - Stefanus, eerste Christen-Martelaar. Dichterlijk verhaal (Nijm. 1841). - (Met O.G. Heldring) De Veluwe. Eene wandeling (Arnh. 1841). - Bato en zijn stad (Nijm. 1845). - Feestrede op de bevrijding der stad Nijmegen door Prins Maurits (Nijm. 1846). - Verblijf van Prins Willem V op den burgt te Nijmegen (Nijm. 1847). - Frederik Hendrik vóór twee eeuwen, als bevestiger van Neêrlands staat (Nijm. 1848). - De brief van Jacobus in dichtmaat gebragt (Dordr. 1854). - Huissen, eene stad des vredes (Dordr. 1856). Bovendien vertaalde hij in dichtmaat: T. Tasso, Verlost Jeruzalem (Nijm. 1834). - E. Schulze, De betooverde roos, dichterlijk verhaal (Nijm. 1835). - Relands Galatéa. Uit het Lat., met aant. (Utr. 1837). Verder plaatste hij in Godg. Bijdr. van 1839: De invloed van Willem III op de Engelsche kerk en in Boekz., 1847b, 446 vv.: Verschil van gevoelen van Jezus en de Apostelen met de latere Christenkerk over de kleederdragt.
Litteratuur: Frederiks en v.d. Branden, Biogr. Wdb., 395. - Sepp., Bibl. Kerkgesch., 232, 380. - Alb. Stud. Rh -Traj., 244.