gen tijd zoodanig een leven heeft gewandeld, ja dat niet betamelijk en was een broeder geheeten te worden’. Toch is hij weer in den dienst hersteld en gaat Amsterdam met subsidieeren voort, hoewel er in 1729 weer moeilijkheid ontstaat over den verkoop van een stuk land, naar aanleiding waarvan men hem zwaar beschuldigt. In 1730 is Joncker overleden, want den 2en April van dat jaar wordt dit door de gemeente aan Amsterdam medegedeeld, tegelijk met een verzoek, om haar van een nieuwen leeraar te voorzien.
Joncker heeft in druk gegeven: Mennoniste vrageboeck behelsende de twaalf artyckelen des geloofs in sodanigen order als deselve in de vergaderinge der doopsgesinden genaemt de Huyskopers geleert wort (Steenw. 1708) en een bundel, getiteld: Eenige psalmen des propheeten Davids. Op soodaenige wijsen als bij de Boeren en Zeeluy veel bekent zijn; nieuwelijcks in dicht gestelt (Steenw. 1709). Gelijk vóór en na hem geschied is, poogt hij aldus de geestelijke liederen bij het volk ingang te doen vinden, maar het blijft zonderling en klinkt banaal, als hij psalm XV laat zingen op de wijze van ‘een rijken graef in sijner bosschaetje’, of psalm XXX op: ‘daer waren drie jonge maegden’ en psalm XXXIII op die van ‘liefhebbers die de zee bemint’.
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. (waar hij onjuist: Q.A. Joncker genoemd wordt). - Blaupot ten Cate, Groningen, I, 220. - Doopsgez. Bijdr., 1878, 12; 1889, 110, 111. - Inventaris Arch. Dpsgez. gem. te Amst., II, le afd., blz. 249-251, 318. - Cat. Dpsgez. Bibl., 292.