nen (Rott. 1830), aangekondigd in Boekz., 1830b., 680. - Tweetal leerredenen over de hoop des wederziens na den dood (Harl. 1835). - Proeve eener zielkundige verklaring van Jezus' lijden in Gethsémané (Leyd. 1844), waarover een beschouwing in Boekz., 1846a, 660-665. - Brieven van Bato en Gruno over Gods heiligheid en liefde (Leyd. 1845), zie Boekz., 1847a, 292, 293. - Een voorstel ter verzoening van de strijdige partijen in de Ned. Herv. kerk (Rott. 1851). Dit werd gericht aan Ds. L.J. van Rhijn, naar aanleiding van zijn Dissonanten met den grondtoon onzer Eeuw (Utr. 1851); uitvoerige beschouwingen over deze zaak worden gegeven in Boekz., 1852a, 631 vv.; 1852b, 3 vv., 315 vv. - Maranatha. De Christelijke leer der laatste dingen (Amst. 1852). Over dit onderwerp had Jentink ook artikelen geschreven in de Jaarb. v. Wetensch. Theol., VII, 454 vv. en VIII, 100 vv., 239 vv., waaraan hij later nog toevoegde: Nog een woord over eschatologie. Brief aan J.J. van Oosterzee, in dezelfde Jaarb., X, 313 vv., 488 vv. - Tweetal leerredenen naar aanleiding van de pauselijke allocutie (Fran. 1853). De Boekz. (1853a, 694, 695) vindt hierin ‘weinig bepaaldheid van strekking’ en verklaart van Jentink's toepassing kortweg: ‘'t Is vreemd’. - Tweetal leerredenen bij gelegenheid der gedenkdagen van de Kerkhervorming en van de
stichting der Westerkerk te Harlingen (Harl. 1854). - Feestrede ter gedachtenis van 25jarige Evangeliebediening bij de Herv. gem. te Harlingen. Uitgespr. 30 Augustus 1856 (Harl. 1856). - Het orgel een pinkstergave. Feestrede bij gelegenheid v.h. eerste gebruik v.h. orgel in de Westerkerk te Harlingen, 31 Mei 1857 (Harl. 1857). - Het geloof, op menschelijk gezag verdedigd. Leerrede, met Open Brief aan Dr. A. Pierson (Harl. 1858). - Rabbi. De aanzienlijke betrekking tot de maatschappij, waarin Jezus verkeerde (Tiel 1859). - De roem van den Evangeliedienaar (Rom. 1:16) bij vervulde 40jarige ambtsbediening (Harl. 1863).
Bovendien gaf Jentink nog een Uitlegkundige verhandeling over 1 Cor. 15:23-28 in de Bijdr. tot bevord. v. Bijb. Uitlegkunde van B. v. Willes (I, 2e stuk), besproken in Boekz., 1843a, 438-444, en eenige artikelen in de Jaarboeken v. Wetensch. Theologie, nl.: Nog iets over Dr. de Wette (VIII, 506 vv.), De geesten in de gevangenis, 1 Petr. 3:19 (VIII, 619 vv.), Bijdrage tot de verdediging van de echtheid van Joh. 21:19c-25 (IX, 221 vv.), De kerk en de kerkleer, met brief aan Ds. van Rhijn (X, 21), Exegetische studiën, aan het oordeel van desbevoegden onderworpen (XI, 609 vv.; XII, 345 vv.; XIII, 136 vv.). Eindelijk in de Nieuwe Jaarb. v. Wetensch. Theologie: De beteekenis van ἀνάδειξιζ, Luc. 1:80 (IV, 40 vv.).
Jentink had nog vier broeders, die ook de Hervormde kerk als predikant gediend hebben, n.l. 1o. Jan Eduard Jentink, geboren 1804 en van 1829 tot zijn overlijden in 1869 predikant te Nieuwkoop; hij was gehuwd met C.C. van Voorthuysen en schreef met C.N. de Graaf en J.B. Moquette: De vacature te Zwammerdam. Teregtwijzing voor Ds. J.W. Felix en G.A. Hoogeveen (Alphen 1867). Zie over deze kwestie: boven, dl. III, blz. 37, 38. - 2o. Theodoor J., geboren 1808, van 1834 tot zijn emeritaat in 1882 predikant te Nieuwland, overleden in 1888, vader van Andreas, die volgt. - 3o. Roelof, geboren 1810, van 1840 tot zijn emeritaat in 1860 predikant te Sexbierum, overleden in 1882. - 4o. Petrus, die 1 December 1844 door zijn vader te Suawoude en Tietjerk werd bevestigd, waarbij de drie oudere broeders, de consulent en een naburig ambtgenoot aan de handoplegging deelnamen. Na de inzegening ‘zong het zestal predikanten, de hand boven het hoofd des ingezegenden uitgestrekt houdende, Ps. 134:3 met eene kleine verandering; terwijl terstond daarop, bij het weder oprijzen van den geknielden, de gansche gemeente Gez. 91:3 aanhief’ (Boekz., 1844b, 816, 817). P. Jentink arbeidde alhier tot zijn emeritaat, dat met 1 November 1889 inging, en overleed in 1890.
Litteratuur: Romein, Pred. Friesl., 196. - Sepp, Pragm. Gesch. Th., 56, 59, 220, 221. - Hartog, Predikk., 387. - Alb. Stud. Rh. Traj., 223. - Hs. Borger.