[Petrus Jas]
JAS (Petrus), den 22en Maart 1808 te Amsterdam geboren, studeerde van 1826 tot 1827 aan het Athenaeum in zijn geboortestad en liet zich op 25 September van laatstgenoemd jaar te Leiden als theologisch student inschrijven. Den 8en Augustus 1833 legde hij met goed gevolg voor het Provinciaal kerkbestuur van Zeeland zijn proponentsexamen af en ontving den 27en November d.a.v. een beroep naar Arkel, dat hij aannam. Van 27 April 1834 tot 29 April 1838 was hij hier werkzaam, toen hij naar Purmerend vertrok, dat hem op 16 November 1837 beroepen had en waar hij den 7den Mei 1843 afscheid preekte. Eén week later deed hij intrede te 's-Hertogenbosch, waar hij op 18 Januari van dat jaar tot voorganger was gekozen, doch bleef hier slechts kort, omdat 's-Gravenhage den 10en September 1844 een beroep op hem had uitgebracht, dat hij aannam. Ongesteldheid verhinderde hem echter, hier spoedig de Evangeliebediening te aanvaarden, zoodat hij eerst, na op 20 April 1845 bevestigd te zijn, zich drie dagen later aan zijn nieuwe gemeente verbond, die hij diende tot zijn overlijden op 13 Juni 1866. Jas, die zich ook als lid der Commissie tot de zaken der Protestantsche kerken in Ned. O. en W. Indië verdienstelijk gemaakt heeft en door de Regeering benoemd was tot ridder in de orde van den Nederlandschen Leeuw, huwde Anna Jacoba Wildschut, geboren 11 September 1812 en overleden 19 Maart 1882, dochter van den Amsterdamschen predikant D.H. Wildschut. Zij schonk hem een zoon, waarover het volgende artikel handelt.
Te Leiden promoveerde Jas op eene Disputatio academica de Valdensium secta ab Albigensibus bene distinguenda (Lugd. B. 1834). Prof. N.C. Kist oordeelde zeer gunstig over deze ‘goedbewerkte’ dissertatie, die vooral de aandacht mag trekken, ‘daar zij, onder den