in zijn huis opnam, maar hem zijn volle vertrouwen schonk, ook omtrent zijn geheime openbaringen, die voor alle anderen verborgen bleven; alles ondanks Jansen's eenvoudige afkomst, vroegere levenswijze en geringe ontwikkeling, daar deze alleen zijn moedertaal machtig was en nauwelijks kon schrijven. In dien tijd colporteerde Jansen ijverig met de boekjes van Niclaes, voor wien hij daardoor vele aanhangers won in Friesland, Overijsel, Holland, Braband, en ook enkele in Groningerland.
Na verloop van tijd veranderde hun verhouding echter geheel en al: Jansen werd Niclaes ontrouw, trad zelf als profeet op, won aanhangers en veroorzaakte een volkomen scheuring in de secte. Zijn tegenstanders noemden als oorzaak van deze verandering, dat Jansen daardoor meer financiëel voordeel hoopte te verkrijgen en zijn geloof in Niclaes als Gods uitverkoren dienaar had verloren; den afgod, dien hij, volgens hun zeggen, thans aanhing, noemden zij Tertullus (leugenspreker). Jansen zelf gaf als reden van zijn afval op, dat hij de aan Niclaes geopenbaarde wonderwerken Gods menschenwerk achtte en hem dus niet meer volgen kon. Nippold vermoedt evenwel, dat Jansen reeds van zijn toetreding af, de bedoeling gehad heeft, Niclaes te gebruiken, om door hem een man van beteekenis te worden en zijn plaats in te nemen. Hoe het zij, Jansen poogde nu, in verbinding met Augustijn van Hasselt, den drukker van Niclaes' boeken, dezen laatste overal afbreuk te doen en verachtelijk voor te stellen. Daartegenover toonde Niclaes zich haast onbegrijpelijk tegemoetkomend, misschien uit beginsel of om de verbroken eenheid weer te herstellen, mogelijk ook, omdat hij zijn zelfvertrouwen verloren had. Als Jansen en Van Hasselt beweren, dat hun is te kort gedaan, wil hij het hun dubbel vergoeden; zeggen zij, dat hij het geld, voor den dienst bestemd, voor zichzelf en zijn kinderen gehouden heeft, dan rekent Niclaes hun voor, dat dit onjuist is, maar verklaart zich bereid, aan Van Hasselt te vergoeden, wat deze naar zijn meening is te kort gekomen, terwijl hij Jansen's twaalfjarigen zoon, die slecht schrijven kan, toch tot zijn schrijver aanstelt, hem een geheelen winter bij zich aan huis neemt en schrijfles laat geven.
Deze tegemoetkomende houding had toch niet het gewenschte gevolg: Jansen weigerde bij Niclaes te komen en wanneer deze hem opzocht, wilde hij niet met hem spreken over hetgeen in de secte veranderd of verbeterd zou kunnen worden. Zelfs de pogingen van Niclaes' vrienden uit Holland, die overkwamen om een verzoening te bewerken, mislukten en Jansen bleef het hoofd van een eigen aanhang. Zijn sterfjaar is niet bekend, maar hij moet een hoogen ouderdom bereikt hebben, nu hier, dan daar bij vrienden wonende en, volgens zijn eigen uitspraak, ‘verloren voor de wereld, doch door God gevonden’. Opmerkelijk is het, dat Coornhert zeer gunstig oordeelt over Jansen, ‘die in sijne schriften self niet luttel en tuyght van sijnen claeren ghesichte of wesentlijcke kennisse’. Volgens Dr. B. Becker bestaat er echter verwantschap tusschen Coornherts denkbeelden en die van Jansen en zijn aanhangers.
Onder het pseudoniem ‘Hiël’ (zie boven, blz. 30) heeft Jansen een aantal werken geschreven, waarvan de Bibliotheek der Doopsgezinde gemeente te Amsterdam, op een enkel na, exemplaren bezit. Aan Prof. J.G. de Hoop Scheffer komt de eer toe, den persoon van Hendrik Jansen voor 't eerst met den schrijver Hiël geïdentificeerd te hebben, hetgeen daarna door verscheidene aanwijzingen kon worden bevestigd. De naam Hiël beteekent ‘leven Gods’, waardoor Jansen zijn ‘één-zijn met God’ wilde aanduiden. De weg, waarlangs hij tot deze hoogte is opgeklommen, zijn zielsgeschiedenis, kan men ook uit zijn geschriften opmaken. Onder invloed van den Geest, die in hem werkte, zocht hij, na een tijdlang een wereldsch leven geleid te hebben, vrede te vinden in een leven van uiterlijke