Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Zwarte Jannetje]JANNETJE (Zwarte) of ‘Zwart Antje’ was de bijnaam van Jannigje Hootsen, die hier niet onvermeld mag blijven als stichtster van de z.g. ‘secte van Zwarte Jannetje’. Zij werd op 9 Maart 1860 te Veenendaal geboren; haar vader was wolkammer en, evenals zijn vrouw, eenvoudig, vroom en kerksch. Hun dochter, donker van haar en oogen - vandaar haar bijnaam - had reeds vroeg godsdienstige indrukken, bezocht de katechizaties der predikanten Ph.J. Hoedemaker, D.P.M. Huet en J. Brummelkamp, die bij de Hervormde gemeente te Veenendaal gestaan hebben, en werd aangenomen bij Ds. H.C. Bervoets, die van 1876Ga naar voetnoot1) tot 1881 aldaar predikant was. Steeds is zij lidmaat der Ned. Hervormde kerk gebleven. Oorspronkelijk had zij voor onderwijzeres geleerd, maar was niet voor haar examen geslaagd. Reeds in haar jeugd na groote zielsangst ‘bekeerd’, onderging zij later den invloed van Tymen van Dijk, een metselaarsknecht en aanhanger van Ds. Ledeboer. Geen der bestaande kerken kon haar meer voldoen, omdat de prediking dáár studiewerk was en de prediker alleen door den Geest moest geleid worden. Gaandeweg verkreeg zij een aanhang en stichtte een soort huiskerk, die echter geen bepaalden naam droeg, maar bijeenkwam in een huis, in 1898 gebouwd en aan haar en den kring aangeboden. Bij de godsdienstoefeningen, die van halftien tot kwart over twaalven duurden, ging de voorgangster in gebed voor, las een hoofdstuk uit de Schrift en sprak bevindelijk over den door haar gekozen tekst; daarbij werd gezongen uit de psalmen van Dathenus. Hoewel zij vroeger veel in de z.g. ‘oude schrijvers’ las en Van der Groe ‘den laatsten ziener’ noemde, liet zij zich later alleen door de Schrift en den H. Geest leiden. De hoofdzetel der secte, die ook na haar dood bleef bestaan, is te Veenendaal, maar ook te Molenaarsgraaf, Schoonhoven en Polsbroek woonden aanhangers, waaronder verscheidene welgestelden; in laatstgenoemde plaats werd de voorgangster steeds met groote eerbewijzen ontvangen. In 1901 bestond haar aanhang uit een tiental gezinnen. Jannigje Hootsen is op 3 December 1919 te Veenendaal ongehuwd overleden. Over deze secte, haar stichtster en haar leer waren verschillende geruchten in omloop, die Dr. C. Veltenaar aanleiding gaven, bij den opvolger en de nagelaten betrekkingen van Jannigje Hootsen een nader onderzoek in te stellen, dat hij in het Ned. Arch. K.G. publiceerde. Zijn zegslieden ontkenden ten stelligste verschillende gevoelens, die hun werden toegeschreven, namelijk dat de aanhangers der secte tegen privaat bezit en tegen het gebruiken van geneesmiddelen zouden zijn; dat zij voorstanders waren van het vrije huwelijk en bij de godsdienstoefeningen dansten of op vreemdsoortige wijze liederen zongen. Maar over hun leer kon Dr. Veltenaar geen bevredigende inlichtingen bekomen, zoodat hij hieromtrent mededeelt, wat een correspondent van de ‘Stichtsche Courant’ in het blad ‘De drie Provinciën’ van 30 Maart 1900 heeft medegedeeld. In hoofdzaak komt dit op het volgende neer: Eenige jaren vóór 1900 is uitvoering gegeven aan een nieuw, derde ver- | |
[pagina 496]
| |
bond, gesloten tusschen den Vader en Christus, om de vrouw van Christus, nl. den H. Geest, op aarde te zenden in de gestalte van een vrouw; deze is ‘Zwarte Jannetje’, die dan ook wel ‘de Geest’ genoemd wordt. Evenals Christus is zij goddelijk en zal, als zij haar taak volbracht heeft, ten hemel varen. Die taak is: Gods volk, nl. de kerk, die zonder geestelijk leven is, van den tweeden dood te verlossen. Alleen zij, die door ‘den Geest’ geleid worden, kunnen den Bijbel verstaan en uitleggen, en wie tot ‘den Geest’ komt, zal het geloof en de liefde voelen opleven. Zulk een geloovige zal aanvaarden wat de Vader over hem brengt en geen aardsche middelen ter afwering willen aanwenden. Evenals bij Christus, zullen in 't eerst de volgelingen van ‘den Geest’ weinig in aantal zijn, maar de aanhang zal grooter worden en dan komt een tijd van vervolging. Na dit leven is de hemel voor ieder geopend: ook Kaïn, de rijke jongeling en de onboetvaardige moordenaar aan 't kruis zijn dáár, maar zij worden niet van den tweeden dood verlost, zij ‘zijn tot oneer van God, hebben een benauwden dood, komen er als bankroetiers’. Zij echter, die door den Geest van den tweeden dood verlost zijn, hebben een ruimen ingang in Gods rijk, zoodat er voor hen eigenlijk geen dood is. Opmerkelijk is een soort lijdelijkheid, die uit verscheidene, omtrent hen medegedeelde feiten blijkt: voor den rechter weigerden zij hoed of pet af te nemen en toen een politiedienaar hun het hoofddeksel afnam, wilden zij het niet terughebben en gingen blootshoofds heen; werd hun eigendom door het volk beschadigd, b.v. omdat zij bij Oranje-feesten geen vlag uitstaken, dan werd de schade niet hersteld. Ook legt dit alles een eigenaardig getuigenis af van hun houding tegenover de Overheid, hoewel het de vraag is, of deze handelingen van sommige leden der secte de overtuiging van alle aanhangers weergeeft. Litteratuur: Ned. Arch. K.G., N.S., XVI, 220-230. - J. Kuiper, Gesch. v.h. godsd. en kerkel. leven van het Ned. volk, 2e dr., blz. 656. - Avondpost van 28 Jan. 1923, overgen. uit de anti-rev. Rotterdammer. |
|