Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Kornelius van Huyzen]HUYZEN (Huysen, Huizen) (Kornelius van) werd den 24en Aug. 1667 geboren en diende de gemeente der Doopsgezinden te Emden, eerst van 2 Jan. 1701 af als ‘Leeraar’, totdat hij volgens oud gebruik bij de Mennonieten den 9en Juli 1702 met oplegging der handen tot den ‘vollen dienst’ bevestigd werd, waardoor hij bevoegdheid kreeg ook de Sacramenten te bedienen. Hij overleed te Emden den 28en Jan.Ga naar voetnoot1) 1721. Hij was een geleerd man, wiens geschriften ook getuigen van zijn bedrevenheid in de Latijnsche, Grieksche en Hebreeuwsche talen. Niet alleen in Doopsgezinde kringen ging van hem een gunstige roep uit, maar ook daarbuiten. Dit blijkt o.a. uit zijn briefwisseling met J.F. Buddaeus, den voorredeschrijver en uitgever van Jehring's ‘Gründliche Historie von den Begebenheiten etc. der Taufgesinneten’. Zijn meest bekende werk, waardoor hij aan de geschiedenis der Doopsgezinde gemeenten een goeden dienst bewees, is zijn Historische Verhandelinge van de Opkomste ende Voortgang der Doopsgezinde Christenen; herdrukt en voorzien van een zeer waardeerende voorrede van W. Houttuyn Med. Dr. en Leeraar der Mennonieten te Hoorn. Het tweede deel bevat een kort begrip der Chr. Godgeleerdheid of van de leerwijze der Mennonieten, en is de uitwerking in 54 afdeelingen van een leerrede over de geloofsbelijdenis naar Joh. XVII:3, door hem gehouden te Altona den 28en Juli 1709. Op den naam van dogmatisch ontwerp kan deze uiteenzetting van v. Huyzen moeilijk aanspraak maken, omdat alle wijsgeerig onderzoek daarbij vermeden is; toch is zij zeer orienteerend. Hij werd er door gewikkeld in een pennestrijd tegen Harmen Reynskes van Overwijck, Doopsgezind leeraar te Amsterdam, die het menschelijk verstand tot regel en richtsnoer maakte bij de verklaring der Schrift, leerstukken als de Godheid van Christus e.a. loochende en Spinozistische gevoelens scheen te koesteren, zich daarbij beroepende op v. Huyzen alsof ook deze die gevoelens voorstond. Hiertegen verdedigde v. Huyzen zich in zijn Toetz-steen van de leere der Doopsgezinden, waarop weer een antwoord volgde van Douwe Douwes Muys, leeraar te Hindeloopen en vriend van Reynskes, in een geschrift getiteld: Den Gesuiverden Toetssteen of Aanmerkingen op 't Boek v. K. v. Huizen enz. Workum. 1714. 8o. Waartegen v. Huyzen weer uitgaf: De Grondslag van de Leere der Doopsgezinde Christenen tegen H. Reynskes en D.D. Muys. Volgens Buddaeus had dit boek, waartegen geen schrift meer verscheen, ten gevolge dat Reynskes na verschillende onderhandelingen, zijn gevoelens herriep en hiermede de strijd bijgelegd werd.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 453]
| |
Ten opzichte van de inrichting van den eeredienst verklaarde hij zich beslist voor het overluid gebed bij monde van den leeraar uitgesproken, omdat anders vaak onbedrevenen aan het woord komen. Het uitsluitend ‘stil gebed’ bleek op den duur onhoudbaar. Tweemaal is v. Huyzen gehuwd geweest; op het overlijden van zijn eerste echtgenoote in Apr. 1702 hield hij een in druk uitgegeven preek (zie hieronder). Afbeeldingen zijn van hem onbekend. Van hem zag het licht: Ezechiëls gehoorzaamheid, betoond in het afsterven van zijne Echtgenoot; of Kerkrede ov. Ezech. 24 vs. 15, 16. Uitgespr. te Emden den 23en Apr. 1702 ter gelegenh. v.h. overl. v. zijn echtgenoote. Emden. 1702. 4o. (Doopsgez. Bibl. Amst.) - Boekz. 1702b, 172. - Paulus Beede aan de Geloovigen te Romen, of Bevestigingspredicatie uit Rom. 15 vs. 30, 31. Gedaan te Emden, den 9 July, 1702, ter gelegenh. v. zijn bevest. in den vollen dienst. Amst. 1703. 4o. (Doopsgez. Bibl. Amst.). - Korte Inhoud v.d. Leere des Geloofs. Geschikt n.d. Algemeene Belydenissen v.d. Doopsgez. Christenen. Amst. 1705. 8o. - Doopsgez. Bibl. Amst. Historische Verhandelingen v.d. Opkomste ende Voortgang, mitsg. de Godt-Geleerdheyd der Doopsgez. Christenen. 2 dln. Emden en Hamburg. 1712. 8o. 2e dr. Hoorn. 1734. 8o (Doopsgez. Bibl. Amst.). - Toetz-steen v.d. Leere der Doopsgezinden; of Aanmerkingen op het Boeckje van Harmen Reinskens v. Overwyck, gen. Onderzoek over de Natuur v.h. Leeraar-Ampt enz. Amst. 1713. 8o (Doopsgez. Bibl. Amst.). - De Grondslag v.d. Leere der Doopsgez. Christen, verdedigd en bevestigt tegen de verdrajingen v. Harmen Reinskens v. Overwyck en zijn Discipel Douwe Douwes Muys. Met eene Vergelykinge v. eenigen hunner Leerstucken met de Gronden v. Spinoza. Amst. 1715. 8o (Doopsgez. Bibl. Amst). Een brief van v. Huyzen omtrent een geschil in 1691 ontstaan in de gemeente te Emden alsmede omtrent de bediening van Doop en Avondmaal in die gemeente vindt men bij Jehring a.w. Zugabe, S. 232-256. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb., VI, blz. 475, 476. - H.W. Rotermund, Das Gelehrte Hannover. II, S. 437, 438. - Schijn-Maatschoen, Gesch. der Mennon. II, blz. 611-627. - Blaupot ten Cate, Groningen. I, II (reg.). - Gründl. Historie Von denen Begebenheiten, Streitigkeiten u. Trennungen, so unter den Taufgesinneten, oder Mennonisten ... bisz. aufs Jahr 1615, Anfänglich von einem Mennon. selbst, der zich J.H.V.P.N Genennet, in Hölland. Sprache beschrieben, Jetzund aber in die Hoch-Teutsche Sprache übersetzet etc. Vermehrt v. Joachim Chr. Jehring, Past. der Ev. Luth. K. zu Repsholt in O.-Friesl. Jena. 1720. kl. 8o, Vorrede v. J.F. Buddaeus, S. 6, 12, 19, 70; Zugabe, S. 252 ff. (Univ. Bibl. Amst.). - Mullers', Jaarb. I, blz. 96; III, blz. 206. - Doopsgez. Bijdr. Jrg. 1867, blz. 52-54; jrg. 1898, blz. 62, 76, 77. - [M. Schagen], Naaml. Doopsgez. Schr., blz. 49, 50. - Sepp, Stinstra, I, blz. 186. - Olthuis, Doopspraktijk, blz. 17. - Unschuldige Nachrichten | |
[pagina 454]
| |
von Alten u. Neuen Theol. Sachen, Büchern etc. Leipzig. Jr. 1712, S. 390; 1716, S. 259 ff; 1731, S. 615 ff (Doopsgez. Bibl. Amst). - Cat. Doopsgez. Bibl. Amst. II (reg.). - J.G. Boekenoogen, Cat. v.d. Werken ov. de Doopsgez..... in de Bibl. der Ver. Doopsgez. Gem. te Amst., blz. 259. |
|