[Franciscus van Husen]
HUSEN (Huisen) (Franciscus van, ab), zoon van den Rector Franciscus van Husen, die de Latijnsche taal onderwees te Workum (van 1716 tot aan zijn overlijden in 1628), en kleinzoon van zijn hiervóór beschreven gelijknamigen grootvader, werd geboren te Leeuwarden en den 12en Sept. 1722 ingeschreven als student te Franeker. Den 12en Apr. 1726 werd hij, na toegelaten te zijn als proponent, bevestigd te Dronrijp door Ds. Nic. Westingius, pred. te Peins, en Tarquinius Brakel, pred. te Schingen, waarna hij den 19en intrede deed (m. Jer. I:6-8). Den 13en Apr. 1733 werd hij uit zijn ambt ontzet. Hij maakte zich schuldig aan verregaande dronkenschap.
Hij behoorde tot de naderhand dusgenoemde ‘ernstige Coccejanen’, die aanvingen op een verbeterde manier te preeken. Zijn hieronder vermelde preekbundel bevat echter sterke proeven van de allegorische en typisch-Coccejaansche tekstverklaring.
Portretten zijn van hem niet bekend.
Hij gaf in druk uit:
Het Koninglyk Hogepriesterdom v. Vorst Messias, Verheerlijkt en betoogt in acht Kerkredenen over den CX Psalm. Hierbij werden door den schr. gevoegd: twee leerredenen, dienende ter aanleiding t. verhandeling v.d. Heid. Catechismus, I. de Wortel der Sake, waer in de gantsche Godtgeleerdheid, II. de Keten der Bijbelsche Troostgronden, waar in de geheele Heid. Cat. schetz-wyze verklaard wordt. Franeker en Leeuw. 1731. 4o (Univ. Bibl. Leiden). (Boekz. 1731b, 607). |
Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 458. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. IV, k. 792 (art. Dr. G.A. Wumkes). - Greydanus, Pred. Cl. Franeker, blz. 25. - Romein, Pred. Friesl. blz. 254, 255. - Cuperus, Kerk. leven in Friesl. I, blz. 189.