Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Balduinus Hunnius]HUNNIUS (Bauduinus of Balduinus) werd geboren te Stavenisse den 16en Febr. 1654Ga naar voetnoot1) als zoon van Nicolaus Hunnius of van Hunne(n), predikant ald., en Jacoba Costenobel, die behoorde tot een bekend Middelburgsch geslacht. Zijn vader had zich vooral voor de Hervormde Kerk veel moeite gegeven, toen na den vrede van Munster nieuwe gemeenten moesten gesticht worden in de Baronie van Breda en het Markiezaat van Bergen-op-Zoom. Nadat de zoon reeds den 5en Jan. 1665 zijn vader door den dood had verloren, kreeg hij zijn opleiding te Middelburg, waar hij in 1666 op de Latijnsche School kwam. Op zestienjarigen leeftijd moest hij met zijn beide broeders Jacobus en Nicolaas en zijn twee zusters, ook zijn moeder door den dood missen. Den 6en Sept. 1672 werd hij ingeschreven als student te Leiden, waar o.a. Fred. Spanheim en David Knibbe zijn leermeesters waren. In 1675 bevorderd tot proponent bij de Classis van Zierikzee werd hij den 9en Febr. 1676 bevestigd te Oostburg. Vandaar vertrok hij naar St. Laurens en Brigdamme, waar | |
[pagina 437]
| |
hij den 26en Nov. 1690 beroepen was. Aldaar overleed hij den 1en Oct. 1719. Zelf leerling van Coccejus behoorde hij tot de Coccejanen. Dat men in Zeeland, en vooral op Walcheren, weinig met dezen was ingenomen ondervond hij in het eerste jaar van zijn bediening te St. Laurens, toen de kerkeraad zijner gemeente hem bij de Classis van Walcheren aanklaagde wegens ‘verscheidene aanstootelijkheden en vreemde verklaringen’, waarmede hij (naar beweerd werd) ‘de gemeente beroerde’. De blijkbare toeleg daarbij om hem van zijn standplaats te verwijderen, mislukte evenwel. Een preek door hem den 26en Aug. 1691 gehouden te Vlissingen over de gelijkenis van den Rijken man en Lazarus, die hij op zonderlinge wijze verklaardeGa naar voetnoot1), gaf den kerkeraad aldaar aanleiding de predikanten dier gemeente te verzoeken den predikant van St. Laurens hierover aan te spreken. Meermalen elders begeerd bleef zijn bediening beperkt tot de beide bovengen. gemeenten, waar hij zich een ijverig en waardig voorganger betoonde. Hij was een bijzonder bekwaam man vooral in kerkelijke aangelegenheden, waarin hij veler vraagbaak was. De Walchersche Classis gaf hem opdracht in wel dertig zich voordoende kwesties. In 1711 was hij voorzitter van de buitengewone vergadering dier Classis, welke door de Staten van de vier Classes der Provincie was saamgeroepen tot onderzoek en afdoen der zaken van Gosuinus van Buytendijk, die als predikant van Schore en Vlake den 23en Nov. 1711 was afgezet, omdat de Classis van Goes toen reeds Hattemistische gevoelens bij hem meende te kunnen aanwijzen.Ga naar voetnoot2) Door zijn optreden in deze zaak vooral won hij het vertrouwen ook van die kerkelijken, die hem vroeger vanwege zijn Coccejaansche gevoelens hadden tegengestaan. Gedurende zijn verblijf te St. Laurens verschenen de meeste zijner geschriften, die meerendeels betrekking hebben op de kerkelijke geschillen zijner dagen. Vooral zijn Zeeuwsche Buise heeft lang na zijn overlijden beteekenis behouden voor de kennis der streken bezuiden de Schelde. Dit boekje getuigt van zijn helder oordeel en groote belezenheid. Eenige brieven van Hunnius zijn bewaard gebleven, o.a. een do 6 Juni 1691 namens den kerkeraad van St. Laurens geschreven aan de Classicale vergadering te Domburg, en een in eigendom van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en bewaard in de Zelandia illustrata II, blz. 345. Deze brief vertoont als sluiting een lakafdruk van een wapenschild, waarop een hertekop staat afgedrukt. B. Hunnius is tweemaal gehuwd geweest 1o met Catharina Eduarts, dochter van Jacobus Eduarts, pred. te Cadzand (te voren te Nieuwvliet). Een veelbelovende zoon uit dit huwelijk, Balduinus genaamd, overleed in 1704 als student te Franeker; 2o te Sluis den 3en Dec. 1685 met Cornelia Caan Cornelisdr. Uit dit huwelijk overleefden hem twee zoons: Cornelis Hunnius, advocaat en gemeente-secretaris te Middelburg, en Jacobus Hunnius, die in 1725 predikant te Hoek bij Terneuzen werd en reeds in 1728, nog geen 25 jaar oud, ald. overleed. | |
[pagina 438]
| |
Portretten van Bald. Hunnius worden niet vermeld. De door hem uitgegeven geschriften zijn: De Wagen der Cherubim of 't Gesigte v. Ezechiël aan de Riviere Chebar, behelsende des Heeren vertrek uit Canaän na Babel, als een afbeeldsel hoe de Heere by syn Volk woonen zoud' in het Babel des Antichristendoms. Dordr. 1707. 4o. - Zions Lov-Gejuyg, synde een verhandeling v.d. Spreuke tegen den Koning van Babel, Jes. 14. vs. 3, 23, sinnebeeldig op den Val v. 't Groote Babylon toegepast. Dord. 1709. 4o. - Nederlands Bekommernissen over de Verbreekinge Josephs, behelsende een tafereel v.d. stryd des Lydens, die de Kerke des N.T. voor, of in de landen der Heidenen en daarna in 't ryke des Antichristendoms en vooral in Vrankryk is overgekomen enz. Amst. 1709. 4o. - Voorberigt ter Rechtveerdiging v.d. handelingen v. d' E. Coetus geh. tot Middelburg in den jare 1711, of Getrouwe Raad aan d'hr Gozuinus v. Buitendyk. Middelb. 1712. 8o. - Kerkel. Regtspleginge hoe te houden; opdat de Waarheid des Euangeliums by de Gemeinte verblyve, tegen d'Apologie v. d'h. G. v. Buitendyk. Middelb. 8o. - Neerlands Rust en Vrijheid gebouwd op de zuivere en onbevlekte Geref. Godsdienst tot opwekking v. die gene, die de Kerke eedshalven voesteren, en die de zelve door 't werk harer bedieninge vorderen moeten. Middelb. (1713). 8o (J. Broekema, Cat. Prov. Bibl. Zeel., blz. 427). - De Weegschale des Heiligdoms, toonende dat het geluk v. des Heeren Volk, en vooral in Nederl. v. tyd tot tyd, t'sedert haren uitgang uit 't Babel des Anti-christendoms, is geëvenaard na de mate v. haren yver in en voor de suivere Godsdienst. Middelb. 1714. 4o. (J. Broekema, als boven). - Het Statische Vlaanderen of de Zeeuwsche Buise met de veranderinge, die het zeewater aan de Zeeuwsche eilanden heeft gegeven en die welke het naburig Vlaenderen zyn overkomen. Middelb. 1718. 8o (Kon. Bibl.) De Middelburgsche predikant en hoogleeraar Ger. van Hemert gaf omstreeks 1734 enkele van Hunnius' verhandelingen uit. Die, welke volgens de la Rue t.a.p. in 1741 persklaar lagen, waren de volgende: Aanleiding tot het regte verstand v.h. Prophetisch woord of eene openhertige Redenwisselinge v.d. duistre plaatsen van 't Prophetische Woord, 2 dln. - 't Ligt uit de Duisternisse der Antichristendoms of de Morgensterre, opgegaan door 't eeuwig Evangelium. - De Geluksaligheid v.d. Kerk in dien tyd des Eindes, zynde een Vervolg v. 't voorgaande werk. - Het nieuwe Jerusalem of de Kerk na die luister, diese vertonen sal, na dat de VII Phiolen sullen syn uitgegoten. - De Geestelyke Verrekyker, vertoonende den regten stand v.d. Godsdienst, vooral in Nederland, met een wydloopige Voorafspraak, aan d'Eerw. Classis v. Walcheren. - Pietas Ordinum Zelandia of Godvrugtigheid v.d. Heeren Staten v. Zeeland, betoond in de uitneemende sorge, die deselve hebben laten zien in den opbouw v. onse Republyk, en vooral in de voesteringe v. onsen Godsdienst. Verscheiden handschriften van Hunnius schijnen te zijn verloren geraakt; althans zij zijn later niet uitgegeven, o.a. korte Verklaringen van enkele Bijbelboeken en hoofdstukken, eene korte Verhandelinge over de Geestelyke Goederen, een kort Historisch Verhaal van den Olijfberg of de Kerken onder het Kruis in West-VlaanderenGa naar voetnoot1), en eenige Aanmerkingen over de geschillen tusschen de Professoren | |
[pagina 439]
| |
Driessen en Wittichius naar aanleiding van de Dissertatio de Natura Dei van laatstgen. (Zie voorts de la Rue, a.w., blz. 466, 467). Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 456, 457. - Glasius, Godg. Ned. II, blz. 156, 157. - de la Rue, Gelett. Zeel., blz. 463-467. - Nagtglas, Levensber., blz. 429-431. - N. Biogr. Wdb. III, k. 621, 622 (art. Mej. C. de Waal). - Paquot, Mémoires. I, p. 481-483. - Boekz. 1719b, 492. - Frederiks en v.d. Branden, Biogr. Wdb. blz. 381. - Ned. Arch. v. K.G. IV (1844), blz. 186. - Ermerins, Zeeuwsche Oudheid. I, blz. 228, 229. - Alb. Stud. L. Bat., k. 578. - De Ned. Leeuw 41e Jrg. (1923), k. 32. - Doopsgez. Bijdr. Jrg. 1874, blz. 31; Jrg. 1875, blz. 68v. |
|