Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Josué l'Ange Huet]HUET (Josué l'Ange) werd geboren te Haarlem den 3en Nov. 1840 uit het huwelijk van Charles Daniel Huet (zoon van Ds. Pierre Dan. Huet, overl. te Amsterdam 1810; zie hiervóór art. i.v.) en Waltera Wilhelmina Geertruida Franke. Den 28en Juni 1859 werd hij ingeschreven als student in de Theologie te Leiden, waar hij den 18en Juni 1866 den Doctorstitel behaalde na verdediging van een acad. proefschrift over de Methode der Positieve Philosophie volgens Aug. Comte. Op bijzonder talentvolle wijze, die voor de toekomst veel van hem voor de wetenschap deed verwachten, deed hij hierin een geestdriftige poging tot vertolking van Comte's positivisme, al tastte hij, zooals zijn recensent Dr. F.W.B. van Bell opmerkteGa naar voetnoot1), mis in zijn verheffing van de relativiteit der menschelijke kennis tot de grondgedachte van Comte's philosophie. In zijn beschrijving van de Hollandsche philosophie in de 19e eeuw rekent Dr. G. von Antal hem terecht onder de positivisten. Hij wilde de positivistische methode toepassen op het begrip van oorzaak en gevolg. Aan de academie gekomen met de bedoeling predikant te worden, bewoog zich later zijn studie op het gebied der wijsbegeerte; predikant kon hij uit beginsel nooit worden. In diens Haarlemsche periode had hij veel omgang met Cd. Busken Huet, die van moederszijde zijn volle neef was, en die ongetwijfeld invloed op hem, den veertien jaren jongere, heeft uitgeoefend. Had Busken Huet reeds in 1865 reeds geconstateerd dat een der meest in het oog loopende vruchten der Moderne richting toenemende onkerkelijkheid was, l'Ange Huet onderstreepte dit in zijn (hieronder vermeld) Gidsartikel van 1873 door de verklaring, dat sedert 1864 en '65 de meerderheid der vrijzinnige leeken onkerkelijk was geworden en zich neergelegd had bij het bewustzijn niet meer thuis te behooren in een Christelijke Kerk. Alleen de moderne theologen, door hem als ‘kerkelijk-modernen’ onderscheiden van de ‘humaan-modernen’, bleven aan de Kerk getrouw. Ook voor hemzelf was, ondanks de menschelijke behoefte aan gezelligheid, het tezamen aanhooren van een gesproken woord en het tezamen plegen van symbolische handelingen ‘een verouderde vorm van gemeenschapsoefening’. Van zijn positivistisch standpunt bestreed hij Strauss' Alte und Neue Glaube (in 1872 verschenen); en diens rationalistisch moderne opvattingen; hij riep den modernen toe de Kerk te verlaten en noemde hun standpunt, voor zoover zij dit weigerden, halfslachtig en inconsequent. Toen Busken Huet aftrad als Hoofdredacteur van het door hem gestichte Algem. Dagblad voor Ned.-Indië, om in Maart 1876 te repatrieeren, werd zijn plaats als zoodanig ingenomen door l'Ange Huet. Zijn journalistieke loopbaan bracht hem echter zooveel teleurstellingGa naar voetnoot2), dat hij haar na een tijdlang het blad te hebben gere- | ||||
[pagina 372]
| ||||
digeerd, vaarwel zegde en niet meer te bewegen was in de journalistiek te gaan ofschoon bij herhaling hiertoe aangezocht. Zelfs tot geregelde medewerking aan dagbladen konden zijn oude vrienden hem niet overhalen. Wèl was hij te vinden voor incidenteelen, litterairen arbeid; het Bat. Nieuwsblad dankte aan hem uitmuntende vertalingen van de zeer moeilijk over te zetten werken van Kipling. Omstreeks het einde der 19e eeuw trok hij zich terug in het Bantamsche, op een erfpachtsperceeltje in het Lebaksche, waar hij nu en dan nog werkte, en enkele malen een teeken van leven gaf, waaruit bleek dat hij zich nog altijd interesseerde voor de belangen der pers. De vergetelheid, die hij vurig zocht, vond hij in een door hem geplanten koffie-tuin; ook de gelegenheid tot mediteeren. De invloed der eenzaamheid in de desa-omgeving was al meer bij hem merkbaar; maar zijn vriend, de bekende Mr. P. Brooshooft, die hem daar eens bezocht, kwam toch weer onder de bekoring van zijn nog altijd frisschen geest. Vegeteerend in zijn laatste levensjaren, leefde de scherpzinnige denker slechts voort in de herinnering van enkelen, totdat hij in den zomer van 1924 te Rangkas Betoeng ongehuwd overleed, zóó onopgemerkt dat zelfs de toenmalige regent van Serang, die hem goed had gekend, eerst later van zijn dood vernam. Van hem zag het licht:
Litteratuur: Herderscheê, De Modern-godsd. richting in Ned., blz. 238, 239. - A.M. Brouwer, De Moderne richting. Eene hist.-dogm. studie, blz. 130 v.v.. 166. - N. Rott. Crt. 18 Mei 1925 (nekrol. in verb. met zijn latere levensjaren in Indië). - G. von Antal, Die Holl. Philosophie im neunz. Jahrh. Utr. 1888, S. 84-90. - Alb. Stud. L. Bat., k. 1380. |
|