Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Petrus Horreus]HORREUS (Petrus), behoorde tot een Friesch geslacht, waaruit tal van predikanten zijn voortgekomen. Eenige zoon van Gerardus Horreus Petr. zoon (overl. als pred. te Vrouwenparochie in Apr. 1700) en Feikjen Doekes Seneda, werd hij geboren te VrouwenparochieGa naar voetnoot1) den 4en Juni 1695. Opgevoed te Franeker onder toezicht van zijn stiefvader Prof. Lambertus Bos, werd hij op dertienjarigen leeftijd student ald. Tot zijn leermeesters behoorde Campegius Vitringa. Bevorderd tot proponent in 1715, werd hij in MeiGa naar voetnoot2) 1719 bevestigd te Wommels en Hydaard. Hier preekte hij afscheid den 4en Mei 1721, waarop hij den 11en bevestigd werd te Workum, waar hij werkzaam bleef tot het ingaan van zijn emeritaat, dat hem op zijn verzoek werd verleend in 1765. Den 18en Aug. van dat jaar preekte hij afscheid (m. 2 Cor. III:2-6). Met tijdelijk goed gezegend, deed hij afstand van het stipendium emeritorum. Den 16en Jan. 1772 overleed hij te Workum. Schoon van uiterlijk en aangenaam in den omgang was hij ook een geleerd philoloog, zeer ervaren in het Grieksch, waarin hij door zijn stiefvader onderwezen was. Reeds als student gaf hij daarvan blijk in zijn laatste studiejaar door de uitgave van het eerste zijner hieronder genoemde geschriften. Zijn grondige kennis ging gepaard met een gezond oordeel en met oprechte godsvrucht. Als prediker onderscheidde hij zich door sierlijke gaven van welsprekende zeggingskracht. Op het laatst van zijn leven wilde hij nog een verhandeling uitgeven over Lc. II:1-16, waarin hij echter door den dood werd verhinderd. Hij was gehuwd met | |
[pagina 311]
| |
Barbara Siccama, dochter van Abel Douglas Siccama, Advocaat bij het Hof van Friesland te Leeuwarden. Een zoon uit dit huwelijk volgt hierna. Afbeeldingen zijn van P. Horreus zijn niet bekend. Van hem zag het licht: Aeschinis Socratici Dialogi III Graeco-latine c. animadversionibus. Leov. 1718. 8o. - Observationes criticae in scriptores quosdam Graecos historicos, Herodotum, Thucydidem, Xenophontem et Arrianum. Leov. et Harl. 1736. 8o. - Miscellaneorum criticorum Libri duo, quorum alter ex variis, Graecis, Latinis, varia sacrorum, exterorum, Scriptorum complectitur; alter vocabuli φάτνη originem, usum apud Seniores et reliquos, ubi loci plures septuaginta etc. illustrantur, emendantur, vindicandur; inprimis Luc. II:7, ubi ἡ φάτνη τοῦ Κυϱίου ἡμῶν indagatur, tractat. Prooemium etiam πεϱὶ τοῦ Κυϱηνίου Luc. II:2. Leov. et Harl. 1738. 8o. Litteratuur: Romein, Pred. Friesl., blz. 278, 391. - v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 394. - Saxe, Onom. lit. T. VI, p. 303, 697. - Strodtmann, N. Gelehrt. Europa, P. XX, p. 1209-1212. - Boekz. 1772a, 231. - Nova Acta erudit. Lips. 1742, p. 255-262. - Vriemoet. Athen. Fris., p. 726. |
|