[Henricus Hollenhagen]
HOLLENHAGEN (Henricus) aanvaardde in 1704 het predikambt bij de Luthersche gemeente te Monnikendam, maar vertrok reeds het volgende jaar naar Utrecht als Hollandsch leeraar dier gemeente, waar hij op 18 October 1705 intrede deed. Den 1en September 1720 hield hij een lijkrede op zijn Hoogduitschen ambtgenoot Johan Albert Veltgen, uitgegeven onder den titel: De saligheid der dooden, mond- en schriftelijk versekert uit Openb. 14:13 (Utr. 1720). Vóórdat hij de vervulling van zijn wensch: een nieuw kerkgebouw, gezien had, overleed Hollenhagen op 25 Maart 1740. Zijn ambtgenoot Johan Arnold Veltgen hield op hem een lijkrede.
Acht Domela Nieuwenhuis dat Hollenhagen in zijn bovengenoemde rede door ‘wijdloopigheid en pronk van geleerdheid ... den indruk tegenwerkte, dien eene lijkrede behoort te maken’, dezelfde schrijver prijst zijn tweetal nagelaten jubelredenen, die ‘naar de omslagtige predikwijze van dien tijd te beoordeelen, bewijzen zijn van zijne veelomvattende kennis en echt protestantschen zin’. De titels van deze jubelredenen luiden: De borgerlijke en goddelijke dienst der Christenen vernieuwt en staande gehouden op het jubelfeest der Reformatie. Leerrede over Matth. 22:21 (Utr. 1717) en Het hemelsch Jubilé uitgebreid op het tweehondertjarige belijdenis-jubilé der Euangelische kerk, in een leerrede over Luc. 15:7, 10, tot viering van het tweede eeuw-getij der geloofs belijdenis op den Rijksdag te Augsburg den 25 Junij 1530 overgelevert (Utr. 1730).