Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 160]
| |
woonde eerst te Oldebroek, daarna te Vorchten, vestigde zich vervolgens in ‘het Onderdijksche’ in de gemeente Wilsum en verhuisde in Maart 1860 naar Kampen, waar hij op 19 Februari 1870 overleed. Toen in 1834 de Afscheiding plaats had, sloot hij zich hierbij aan en was als ouderling van Kampen reeds aanwezig op de 1e Algemeene Synode, die op 12 Maart 1836 te Amsterdam werd gehouden. Ook de tweede synode, die in 1837 te Utrecht bijeenkwam, om een nieuwe kerkorde op den voet der Dordtsche te ontwerpen, woonde hij bij, maar protesteerde met anderen, o.a. De Cock, tegen de omschrijving, die men van ‘de gemeente van Christus’ meende te moeten geven, doch verzette zich bovenal tegen elke afwijking van de Dordtsche kerkorde. Later gaf De Cock toe, maar Hoksbergen bleef op het ingenomen standpunt staan. Inmiddels had hij te Kampen voorgesteld, daar de Sacramenten toch moesten bediend worden en er geen ‘leeraar in den rechten weg’ te vinden was, dat de gemeente één uit haar midden zou kiezen, die ook de Sacramenten bedienen kon. Dit voorstel werd aangenomen, Hoksbergen zelf benoemd en als ‘leerend ouderling’ of voorganger bevestigd (begin 1838). Niet lang daarna - 18 Juni 1838 - scheidden drie Overijselsche gemeenten, nl. Zwolle, Kampen (onder Hoksbergen) en Zalk, benevens eenige broeders uit Deventer, Mastenbroek en Rouveen, die allen weigerden de Utrechtsche kerkorde te aanvaarden, zich weder van de Afgescheidenen en noemden zich ‘Gereformeerde gemeenten onder 't kruis’. Later voegden andere gemeenten zich hierbij en op een vergadering, den 11en Juni 1839 te Mastenbroek gehouden, erkenden vijf voorgangers elkander als leeraars, waarop spoedig hun ordening volgde. Hoksbergen kon zich eerst hiermede niet vereenigen, daar de roeping van de gemeente moest uitgaan, maar gaf op een vergadering te Kampen in 1841 toe en werd ook door de anderen als leeraar erkend. Dit kerkverband werd op 4 en 5 Juni 1844 te Linschoten bevestigd, waar de ‘Gereformeerde gemeenten onder 't kruis’ hun eerste algemeene synode hielden en den naam ‘Gereformeerde Kerk in Nederland’ aannamen. De Dordtsche kerkorde werd onveranderd gehandhaafd en hoewel de Afgescheidenen in 1840 ook deze kerkorde weder hadden aangenomen en de Utrechtsche verworpen, wilde de Gereformeerde Kerk zich niet met hen vereenigen, omdat zij erkenning van den Staat hadden aangevraagd. Hoksbergen wordt dan ook in 't bijzonder genoemd: ‘een sterk ijveraar tegen Staatserkenning en de Utrechtsche kerkorde’ (Verhagen). Tot zijn overlijden is hij de gemeente voorgegaan, maar moest enkele weken vóór zijn dood, nl. Zondag 6 Febr. 1870, nog ondervinden, dat zijn kerkgebouw met een ketting gesloten en door politie bewaakt werd. Er was namelijk onder de gemeenteleden een geschil over de vraag, of Hoksbergen gehandhaafd, dan wel door een anderen voorganger vervangen zou worden; ‘tengevolge hiervan hebben diegenen, die geld op de kerk hebben liggen, het gebouw doen sluiten’ (Kamper Courant van 6 Febr. 1870). Hoksbergen is tweemaal gehuwd, nl. te Oldebroek met Matje Broekhuis en, na haar overlijden, te Wilsum met Aaltje Netjes. Hij heeft de volgende geschriften het licht doen zien: Een Antwoord tegen het Maandschrift van de Afgescheiden Redactie van November 1838 (Kampen 1839). - Bezwaren tegen J.J. le Roy's leerrede over 2 Cor. II:3, voorkomende in de Vereenigde Christelijke Stemmen van Augustus 1848, tegen de vergadering, gehouden te Amsterdam, den 18 Augustus 1848, en tegen de nieuw gemaakte kerkwet van de Synode (Kampen 1848). - Eene afgeperste verdediging tegen | |
[pagina 161]
| |
een naamloozen tolk, ten titel hebbende: Bijbeltolk of korte en bevattelijke uitlegging van sommige plaatsen uit de Heilige Schrift (Zwolle 1851). - Een brief, gezonden door eene vergadering der Gereformeerde gemeente onder 't kruis in 1861 aan D. Hoksbergen ... waarin ondervraagd wordt nadere inlichting over de leere des doops, onderteekend door A. van den Oever en M. Keulemans, en beantwoord door D. Hoksbergen (Utr. z.j.) - Eene afgeperste verklaring, geschreven en in druk gebragt tegen het geschrevene van G. Vos, voorkomende in het blad genaamd: ‘De Bazuin’ van den 15 Maart 1861; alsmede een nota uit ‘De Heraut’ en andere dagbladen ... gedrukt Mei 1861. Bovendien gaf hij Eene korte verklaring van de voornaamste oorzaken van de verdrukking der Gereformeerden in Nederland (Sneek 1844) en is hoogstwaarschijnlijk van zijn hand een brochure - evenals de bovengenoemde geschriften in bezit van één zijner schoondochters - waarvan de titel ontbreekt, maar die aanvangt: ‘Gij ontvangt hier twee brieven, één van den WelEerw. Heer Ds. H. de Cock, gedateerd Groningen, 14 Mei 1838, aan opzieners van de Zwolsche en Kamper Gemeenten en een antwoord van mij op dezen brief.’ De datum toont nl., dat deze brieven geschreven zijn kort vóór de afscheiding der drie Overijselsche gemeenten, waarbij Hoksbergen een drijvende kracht geweest is. Ten slotte werd nog een Brief over den tegenwoordigen verdorven kerkstaat en de verbastering van het schoolwezen, door Hoksbergen aan De Cock gezonden, door den laatste met een voorrede uitgegeven (Veendam 1836). Litteratuur: Verhagen, De Gesch. der Chr. Geref. Kerk in Ned., 575, 591 - 593. - Landwehr, Kort Overz. v.d. Gesch. der Geref. Kerken in Ned., 47. - Bouwman, De crisis der jeugd, 28, 29. - De Cock, Kort overz. v.d. Gesch. der Chr. Afg. Ger. Kerk, 20. - Rullmann, De Afscheiding, 308. - Wagenaar, Het ‘Réveil’ en de ‘Afscheiding’, 212, 220, 222, 247, 248. - De biographische mededeelingen en opgave der geschriften dank ik aan gegevens, mij welwillend verstrekt door Mej. C.J. Welcker, archivaris van Kampen. |
|