den 24en Nov. van dat jaar bevestigd werd door Ds. K.F. Creutzberg, pred. ald. (m. Ps. XC:17; intr. m. Tit. II:11-14; afsch. te Driebergen 17 Nov. m. Rom. XVI:24). Tijdens zijn verblijf te Arnhem sloeg hij weder beroepingen naar aanzienlijke gemeenten af nl. naar Amsterdam, Utrecht (2de maal), 's-Gravenhage. Een tweede beroeping naar Amsterdam nam hij aan; hij werd er den 28en Apr. 1878 bevestigd door Dr. Ph.J. Hoedemaker (m. Col. I:18, 27; intr. 1 Mei m. Joh. XVI:14; afsch. te Arnhem Paaschmaandag 22 Apr. m. 2 Tim. II:8a). De laatste maal voor de gemeente optredend bediende hij den eersten Zondag van Juli 1901 het Avondmaal. Kort daarop werd hij overvallen door een plotselinge ongesteldheid, die hem drong tot onthouding van allen arbeid. De langgekoesterde hoop dat hij dezen nog zou kunnen hervatten, werd niet vervuld. Met ingang van 1 Nov. 1902 verkreeg hij eervol emeritaat, waarna hij zich metterwoon te Driebergen vestigde. Later verhuisde hij naar 's-Gravenhage, waar hij den 8en Juli 1907 overleed. Hij werd begraven te Driebergen.
De Amsterdamsche gemeente verloor in hem ‘een trouwen herder, voortreffelijken prediker, deelnemenden vriend, onvermoeiden catecheet’. In de dagen van strijd, die in 1886 de gemeente in de hoofdstad doormaakte, trad hij mede op den voorgrond; dit blijkt o.a. uit de hieronder genoemde brochures, die naar aanleiding van dat conflict van zijn hand verschenen, en waardoor groote ontroering gewekt werd, nog eer de eigenlijke slag viel. Met zijn vriend Dr. G.J. Vos Azn. e.a. stond hij pal tegenover de kerkeraadsleden, wier optreden leidde tot hunne schorsing, daarna tot hunne afzetting.
Hij was praeses van het Class. Bestuur van Amsterdam en lid van het Prov. Kerkbestuur van N.-Holland. Ook fungeerde hij in de dagen van het conflict als lid van de Kerkelijke Commissie tot het bestuur over de kerkgebouwen, goederen, fondsen en inkomsten der Ned. Herv. gemeente te Amsterdam.
Zijn liefde tot de zending bleek ook uit zijne zorgen voor de zendingsfeesten en voor het Seminarie te Depok, niet het minst door zijne. Inspectiereis in O.-Indië, nog in het laatste gedeelte van zijn ambtelijk leven ondernomen. Met hem is ook een belangrijk stuk zendingsgeschiedenis eigendom der historie geworden. Hij behoorde tot degenen, die het Ned. Zendelinggenootschap, in welks hoofdbestuur hij zitting had, verlieten naar aanleiding van de in de jaarvergadering van 1864, genomen beslissing, waarbij ieder in 't bijzonder, zou worden vrijgelaten in de beoordeeling of hij met het oog op de bestaande bepalingen, met gen. Genootschap kon en wilde medewerken.
H.V. Hogerzeil huwde te Rotterdam den 14en Apr. 1864 met Catharina Geertruida Voorhoeve (overl. te 's-Gravenhage 23 Nov. 1911), dochter van Ds. Herm. Corn. Voorhoeve en Anna Christina Francken. Uit dit huwelijk werden geboren twee zoons en vijf dochters; de oudste dochter was gehuwd met wijlen Dr. J.H. Gerretsen, pred. te 's-Gravenhage en hofprediker.
Van H.V. Hogerzeil zag het licht:
M. Baumgarten, De geschiedenis v. Jezus Christus naar de behoeften v. dezen tijd. Voorlezingen uit het Hoogd. vert. m.e. woord v. aanbev. d. D. Chantepie de la Saussaye. Rott. 1865. 8o. - De medelijdende liefde het beginsel der Chr. Zending. Voorafgeg. d.e. inleid. woord v. M. Cohen Stuart. Rott. 1866. 8o. - Het besluit der Synode in zake de belijdenisvragen. Godsd. volksvoorlezing, geh. in Musis Sacrum. 21 Nov. 1876. Arnh. 1876. 8o. - Naar de Remonstr. Broederschaf? Godsd. volks-