Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Johannes Hofstede]HOFSTEDE (Johannes) werd in Juni 1685 geboren te Beilen uit het huwelijk van Willem Jansz. Hofstede, pred. ald., en Elisabeth Maria Beeltsnyder, dochter van Johannes Beeltsnyder, pred. te Beilen (zie: Biogr. Wdb. v. Prot. Godgel. I, blz. 376). Op negenjarigen leeftijd kwam hij op de Latijnsche school te Meppel, daarna op die te Lingen, waar hij verschillende prijzen verwierf. Zestien jaar oud bezocht hij de Groningsche, vervolgens de Leidsche AcademieGa naar voetnoot1), waar o.a. Joh. à Mark, H. Witsius en S. v. Til zijne leermeesters waren. Reeds op twintigjarigen leeftijd werd hij te Leiden bevorderd tot proponent; na twee jaren lang als zoodanig verscheiden catechisatiën te Beilen te hebben waargenomen, aanvaardde hij in 1707 de bediening te Ruinerwold, waar hij den 1en Juli van gen. jaar beroepen was. Vandaar vertrok hij naar Havelte; hier werd hij den 18en Juli 1709 bevestigd (intr. m. Rom. XV:30-33). Den 23en Dec. 1714 hield hij zijn intreerede te Zuidlaren (m. Ps. VIII:3). Na afscheid van deze gemeente te hebben genomen met een rede over Openb. III:1-6 (in druk verschenen) werd hij den 4en Aug. 1720 bevestigd te Groningen (als opvolger van Ds. Abr. Trommius) door Ds. L. Blom, pred. ald. (m. Deut. XXXIII:8; intr. m. Jes. LI:16). Voor een beroeping naar 's-Gravenhage, den 31en Mei 1735 op hem uitgebracht, bedankte hij; na zijn beslissing werd zijn tractement met f 450. - verhoogd en verbond hij zich met een hernieuwde intreerede (in druk verschenen) andermaal aan de gemeente te Groningen, waar hij verder werkzaam bleef tot zijn overlijden, den 30en Mei 1736. Hij stond bekend als een bekwaam en ook weldadig man, die hoewel zelf vader van een groot gezin en niet vermogend, nooit zijn wijk kon bezoeken zonder weg te geven wat hij bij zich had. Ook wordt hij afgeschilderd als een ootmoedig en getrouw voorganger, wiens bediening voor velen tot zegen was, en die met voorbeeldige lijdzaamheid en geloofsmoed den dood afwachtte. Zijn laatste predikbeurt | |
[pagina 138]
| |
vervulde hij den 28en Dec. 1735; een half uur daarna werd hij door een gevaarlijke flauwte overvallen, gevolgd door toenemende krankheid. Van zijn laatste ziekbed liet hij zijn gemeente nog vermaningen toekomen, o.a. deze dat zij op hare hoede zou zijn om het Evangelie niet te veranderen in een zedeleer. Hij was bijzonder ingenomen met Lodensteins Beschouwinge Zions, waaraan hij voor zichzelf veel te danken had en dat hij aan alle predikanten placht aan te prijzen. Met den door hem beschreven Ds. Sicco Tjaden was hij het blijkbaar eens, dat ‘de bedorven Piëtistery’ naar het Woord moest onderscheiden worden. Een ‘beslist Calvinist’ als de Groningsche hoogleeraar Corn. v. Velzen wijdde aan zijn nagedachtenis een treurzang (geplaatst achter de lijkrede van M. Cock, blz. 41-44). Van de Groninger Synode in 1728 was hij praeses en van die in 1729, geh. te Appingedam, assessor. Gedurende zijn verblijf te Havelte huwde hij met Maria Abbring, geb. te Dalen, die hem overleefde met vier zoons en drie dochters. Portretten worden van hem niet vermeld. De volgende geschriften zagen van hem het licht: Afscheidsrede te Zuidlaren. Gron. 1720. 8o. - Enige Aantekeningen en Alleenspraken, betreffende meest het Verborgen Leven voor den Here, van den Eerw., en Godzal. Here Sicco Tjaden, getrouw Leraer v. Jesus' Gemeente in de Nieuwe Pekel-A. Uit de Latijnsche Hantschriften v.d. Overledenen by een versamelt, en vertaelt; waer by komen nog vyftien opwekkende Brieven, neffens de Kerkrede over Ps. XLII:12. Gron. 1727. 8o. Ald. 3e dr. 1751. 8o. - Hernieuwde Intrede te Gron. uit 2 Cor. VIII:3, 4. Gron. 1735. 8o, Ook werden van hem uitgegeven enkele treurdichten: Op de zalige ontbinding v. Mej. A.M. Tjaden, huisvr. v. J.F. Bymolt, ontslapen den 14 Maart. 1726. Gron. 1726. - Op het overlyden v. Sicco Tjaden, pred. te Boven-Pekel-A. Gron. 1726. - Ter nagedachtenisse v.d. Godzal. en nu zalige Mej. Hebbelina Maria Wolbers, huisvr. van A. Buning, gest. den 3 Julij 1733. Gron. 1733. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 283. - Frederiks en v.d. Branden, Biogr. Wdb., blz. 360. - Hs. Borger. - Romein, Pred. Drenthe (reg). - Boekz. 1736b, 129-133. - M. Cock, Des Heeren Knegt Stervende Naa, en Aan des Heeren Mond Begraven door des Heeren Hand, Voorgesteld in een Kerk-reden uit Deuteron. 34 vs. 5, 6. By gelegendh. v.h. smertlyk, dog zalig afsterven v.d. Eerw. z. Gel. en Godzal. Heer Johannes Hofstede, in Leven waardig en gelievd Pred. te Gron. Uitgespr. op den eigen dag v. syn Eerw. versterv. Gron. 1636. 4o. - S.D. v. Veen, Uit drie eeuwen, Zes Jubelj. Predikatiën, blz. 226. - Ned. Arch. v. Kerkgesch. N.S. D. XI (1914), blz. 42, 43, 48, 52, 56, 59, 62, 67-69. - v.d. Aa, Wdb. Ned. Dicht. II, blz. 237. - Nederland's Patriciaat. XIII (1923), blz. 92. |
|