[Jodocus Hoeïngius]
HOEÏNGIUS (HOEINGH(A), HOEINGHIUS, HOEYINGUIE, HOINGIUS) (Jodocus of Joost), geboren te Onnae of Unna (land van der Mark), werd kort na de instelling van de kwartierschool te Harderwijk als haar rector aangesteld, waarover Joh. Fontanus in een brief aan de Regeering dier stad zijne bijzondere blijdschap uitsprak. Van 1603 tot zijn dood nam hij onafgebroken het rectoraat waar. De gunstige roep, die er van hem in de geleerde wereld uitging, kwam de opkomende hoogeschool zeer ten goede. Het schijnt wel zeker dat hij er, toen er nog geen hoogleeraar in de Oude Letteren benoemd was, als zoodanig optrad. Blijkbaar legde hij zich ook toe op de Theologie; althans in de Dordtsche Synode gingen stemmen op, die hem een plaats aanwezen onder de Bijbeloverzetters. Inderdaad werd hij benoemd als een der plaatsvervangende vertalers, en als zoodanig zou hij opgetreden zijn, ware hij niet reeds overleden, toen de dood van vroeger benoemde vertalers zijn dienst vereischte. Ook uit zijne geschriften tegen Vorstius blijkt dat hij zich gaarne op theologisch terrein bewoog.
Van hem luidt een oud getuigenis dat hij was ‘een man van heilzame strafheid, door giften onbekoorlijk en onverzettelijk door bedreigingen, die altoos meer het gemeene dan eigen voordeel gezocht heeft’. Zijn overlijden, den 9en Juli 1637 maakte diepen indruk.
Hij was gehuwd met Anneken Wyntgens; uit dit huwelijk werden drie zoons en twee dochters geboren.
De volgende geschriften zagen van hem het licht:
Kort Antvvoordt op de Benthomsche ende Steenfortsche getuychnissen de velcke D. Vorstius in synen Voorloper tot vvederlegginge syner teghengetuigen attestatien heeft uytgegeven: (Met titelvignet). Harderwyck. Ao 1612. 4o. - Tegenbericht op D. Vorstii lasterlycke ende ongefondeerde antwoort, daermede hy Jodoci Hoeingii Rectors der School des Veluschen quartiers tot Harderwyck getuichnis, tegens hem gegeven, in synder Volcomender Antwoort poget te vernietighen. (Met titelvignet). Harderw. ao 1612. 4o.