van Leiden en Neder-Rhijnland werd hij den 11en Maart 1753 bevestigd te Graft door Ds. C. Stuurman, pred. te Alkmaar (m. 2 Tim. IV:16; intr. m. 2 Cor. IV:5). Vandaar vertrok hij naar Nieuwe Niedorp, waar hij bevestigd werd den 10en Juli 1757 door Ds. Benj. Medenbach, pred. te Winkel (m. Hoogl. IV:1, 2; intr. m. Dt. XXXII:3, 4; afsch. te Graft den 26en Juni m. Thess. II:7, 8). Zijn derde standplaats was Dordrecht; ald. had zijn bevestiging plaats den 28en Apr. 1765 door Ds. P. Brouwer, pred. ald. (m. Ps. LXV:5; intr. m. Jes. LV:5, afsch. te N.-Niedorp den 21en Apr. m. 1 Thess. IV:1, 2). Van Dordrecht, waar hij bijzonder geëerd was, nam hij afscheid den 12en Febr. 1769 (m. 2 Cor. I:12-15), om te vertrekken naar Amsterdam; ald. was hij beroepen voor de Gasthuis- en tevens voor de andere kerken; hij werd er den 19en Febr. 1769 bevestigd door Ds. Phil. Serrurier, pred. ald. (m. 1 Tim. IV:16, welke rede het licht zag onder den titel: De getrouwe en voorspoedige leeraar, voorgestelt in eene inwyings-rede enz. Amst. 8o); den 22en deed hij intrede (m. Hand. XX:24). Hij overleed te Amsterdam den 26en Febr. 1798, aan een langzaam verval van krachten.
Hij huwde tijdens zijn verblijf te Graft met Agneta Margaretha Wakker (overl. 1796); twee zoons en een dochter uit dit huwelijk overleefden de ouders.
Portretten zijn van hem niet bekend.
Van hem bestaat een manuscript Verzameling van Geesteleike Gedigten (109 pag.s, Opdragt en Index), vermoedelijk voor de pers bestemd. Bij Schotel t.a.p. vindt men afgedrukt een gedicht daaruit (18 coupletten) getiteld: Verlegen zondaers klagte en bede.
Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 264. - Alb. Stud. L.B., k. 1028. - Croese, Pred. Amst., blz. 341-343; Verv. op Croese, blz. 140. - Schotel, Kerkel. Dordr. II, blz. 499-504. - Boekz. 1798a, 436, 437.