Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 4
(1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Philippus Jacobus Hoedemaker]HOEDEMAKER (Philippus Jacobus) werd den 16en Juli 1839 te Utrecht geboren. Zijn vader, boekhandelaar aldaar, was verwant aan den bekenden Amsterdamschen boekhandelaar-uitgever Höveker, en had, overgekomen uit Bentheim naar Holland, zijn opkomst te danken aan het réveil. Zijn moeder, Evertje Beukers, dochter van Bunschotens schoolmeester, verzamelde in hare woning te Utrecht een kring van afgescheidenen, die zich om haar oprechte vroomheid tot haar voelden aangetrokken. Ook mannen als Budding en Ledeboer leidden er in de achterkamer wel godsdienstige samenkomsten. Terwijl de vader, aanhanger van H.P. Scholte, met de afscheiding sympathiseerde, bleef de moeder, met Ledeboer zich verbonden gevoelen aan ‘de Kerk der vaderen’; meermalen verklaarde zij de belofte ontvangen te hebben, dat haar zoon voor die Kerk tot grooten zegen zou zijn. Ongeveer 1851 vertrok het gezin naar Amerika, nadat de vader zich al eenige jaren te voren uit de zaken had teruggetrokken en zich met de zijnen te Maarssen gevestigd had. De verhuizing naar de overzijde van den Oceaan hield verband met de ontevredenheid | |
[pagina 52]
| |
over den kerkelijken toestand hier te lande; Amerika scheen ‘een geestelijke haven’ aantebieden. Kort na de vestiging te Kalamazoo (Michigan) overleed de moeder. Het verblijf in de Ver. Staten was van invloed op den zoon en diens latere optreden. Dagelijks reed hij te paard naar het Kalamazoo-College, waar hij school ging. De vacantie bracht hij vrij door in de bosschen. Voor de letterkunde beloofde hij veel. Mede-oprichter van een letterkundig periodiek schreef hij welluidend kernachtig Engelsch. De dichter-philosoof R.W. Emerson oefende op zijne ontwikkeling blijvenden invloed. Straks werd het Kalamazoo-College verwisseld voor de School der Hollandsche Kerk te New-Brunswick. Inmiddels legde hij zich toe op de kennis van de Hollandsche taal, wat hem niet licht viel, daar hij in het Engelsch dacht. Hoewel door zijne ouders voor predikant bestemd, besloot hij na tweejarig verblijf te New-Brunswick, een anderen werkkring te kiezen; het geloof ontbrak hem. Hij kwam als volontair op een advocatenkantoor met het doel tot de balie te worden toegelaten. Ook aan het politieke leven nam hij deel. Bij de Presidentsverkiezing in 1857 koos hij publiek partij voor de Democraten tegen de Republikeinen. Reeds van te voren bestond het plan dat de jonge Hoedemaker secretaris zou worden bij de Amerikaansche legatie in Den Haag. Toen echter de overwinning der Democraten aan een feestmaal gevierd werd, waaraan ook hij aanzat, kreeg hij, toen men hem daar wilde dwingen tot spot met het heilige, opeens genoeg van deze omgeving en keerde hij haar voorgoed den rug toe. Tengevolge van dezen beslissenden stap ontsloot zich voor hem een geheel nieuwe toekomst. Gedurende enkele dagen was hij daarop bediende in een ijzerwinkel. De opening van een christelijke school door den Kerkeraad van Kalamazoo bood hem de welkome gelegenheid zich daaraan te verbinden. Maar alras bleek dat hij niet voor onderwijzer in de wieg was gelegd; terwille van zijn vader, die, teleurgesteld door de veranderlijkheid van zijn zoon, weigerde voor diens verdere studie meer geld te geven, verliet hij aanvankelijk nog de school niet; maar intusschen werd bij hem in die dagen de begeerte al meer levendig om predikant te worden. Vooral sterk werd die begeerte, toen hij kort daarop tot bewust geloof kwam. Een zijner vroegere hoogleeraren, die hem voor predikant aangewezen achtte, wist bij een bezoek Hoedemakers vader ertoe te brengen diens studie te bekostigen. Een week daarop reeds volgde zijn examen voor de Congregationalisten-School te Chicago. Hier studeerde hij drie jaren theologie. In de vacanties evangeliseerde hij, bepaaldelijk onder de landverhuizers, en, vooral in zijn laatste studiejaar te Chicago (1860/'61) preekte hij dikwijls. Als redenaar maakte hij weldra naam. Tevens voorzag hij op deze manier in zijn onderhoud. Ten laatste trad hij op als prediker in de pasgebouwde Olivet Church te Chicago voor de nog jonge gemeente die daar bijeenkwam. Van alle kanten stroomde men daarheen om hem te hooren. Over zichzelf was de prediker daarbij echter onvoldaan, omdat hij toen, naar zijn later getuigenis, nog geen oog had voor de eenheid der H. Schrift en voor het verband tusschen O. en N. Verbond. De voorbereiding voor de preek kostte hem daarbij zulk een inspanning, dat zijn gezondheid eronder leed. Dit dreef hem weer een wijle terug op de oude, door hem verlaten paden. In 1862 koesterde hij het plan de Londensche tentoonstelling te bezoeken om daarna het H. Land te gaan bereizen. Het aanbod van Olivet Church om die reis te bekostigen en zelfs een jaar op hem te wachten, aanvaardde hij niet. Intusschen stak hij over naar Europa met den graad van candidaat tot den H. Dienst | |
[pagina 53]
| |
In Nederland weergekeerd, vervulde hij den 21en Sept. 1862 te Amsterdam voor het eerst een preekbeurt, en wel in de Oosterkerk, hetgeen den Kerkeraad der Chr. Geref. Gemeente, in een van wier kerken hij dienzelfden avond zou voorgaan, aanleiding gaf hem deze beurt te weigeren. Dit besluit bleef niet zonder invloed op Hoedemakers kerkelijk standpunt. Meermalen preekte hij daarna voor groote scharen in het lokaal van de ‘Vrienden der Waarheid’ aan de Elandstraat. Den daaropvolgenden winter zette hij zijn studiën voort te Bonn, waar hij huisvriend was bij J.P. Lange. Schleiermachers Glaubenslehre kon hem niet voldoen, evenmin de colleges van Rothe te Heidelberg en van Reuss te Straatsburg, die hij vervolgens ging bijwonen. Uit Utrecht werd hem nu de raad gegeven den pasopgetreden Prof. van Oosterzee te komen hooren, om daarna naar Amerika terugtekeeren. Tot dit laatste kwam het niet; tot het eerste wel, maar ook de Hollandsche theologie kon hem niet bevredigen. Toch zou hij te Utrecht blijven studeeren. Den 25en Sept. 1863 (daarna nogeens den 13en Juni 1865) werd zijn naam er in het Alb. Stud. ingeschreven. Van onder op moest hij beginnen, daar hij verzuimd had zijn laatste examen in Amerika afteleggen; dispensatie kon hem slechts worden verleend van den tijd tusschen de examens; zoo legde hij twee dagen na elkander admissie- en propaedeutisch examen af. Tot zijne academievrienden behoorden de latere hoogleeraren S.S. de Koe en E.F. Kruyf. Vier jaren werkte hij voor zijne promotie; in dien tijd bewoog hij zich veel op het gebied van Evangelisatie en Zondagsschool. Hij was een dergenen, die den stoot gaven tot oprichting van de Ned. Zondagsschoolvereeniging; ook aan de uitgave (1866) van de Christelijke Familiekring, Maandblad voor de Zondagsschool en het Huisgezin werkte hij mee; tot 1877 bleef hij deel uitmaken van de redactie, al schreef hij als zoodanig weinig. Later kwam er tusschen hem en die vereeniging verwijdering. Na lang dralen promoveerde hij den 21en Juni 1867, magna cum laude, op een dissertatie, getiteld: Het probleem der vrijheid en het theïstisch Godsbegrip; opgedragen aan Ralph Waldo Emerson ‘poet and thinker’, die zooveel invloed op hem had geoefend. Een meer uitgebreid werk, over het vraagstuk der vrijheid bepaald van theologische zijde en in aansluiting aan andere vraagstukken, werd door hem in zijn voorrede aangekondigd; het zou in het Engelsch te New-York verschijnen; maar dit bleef bij het voornemen. Zijn gedachtengang bewoog zich daarna in andere richting; zijn wijsgeerigen aanleg verloochende hij wel niet; maar het was er hem van toen af om te doen, de Godsgedachten in de Schrift aan anderen te toonen. Was tot hiertoe zijn leven geweest rijk aan afwisseling, ook zijn verdere loopbaan van den tijd af, dat hij in den geordenden ‘Dienst des Woords’ optrad, zou veelbewogen zijn. In Nov. 1867 tot proponent bevorderd door het Prov. Kerkbestuur van Gelderland, bedankte hij voor een beroep naar De Vuursche, dat voor hem, ook met het oog op de studie, bijzondere aantrekkelijkheid had; hij nam Veenendaal aan, waar hij den 16en Febr. 1868 bevestigd werd door Prof. v. Oosterzee (m. 2 Cor. XII:9; intr. m. Col. I:25, 28). Na voor beroepingen naar Oudewater (1871) en naar Zijderveld en Joure (beide 1872) bedankt te hebben, volgde hij in 1873 de roepstem van Rotterdam op, waar hij den 23en Febr. van dat jaar bevestigd werd door Ds. W.J. Jorissen, pred. ald. (m. Joh. X:11a; intr. m. Lc. IX:18-23). Het scheiden van deze gemeente na bijna drie jaren viel hem zwaar, want zijn arbeid was er bijzonder gezegend geweest en er waren blijvende banden gelegd. Maar had hij in 1874 voor een beroep naar Amsterdam bedankt, toen het in 1875 herhaald | |
[pagina 54]
| |
werd, gaf hij er gehoor aan. Den 23en Jan. 1876 preekte hij afscheid te Rotterdam (m. Joh. XIII:34), den 30en d.a.v. volgde zijn bevestiging te Amsterdam door Ds. P. van Son, pred. ald (m. Joh. I:35-37), den 2en Febr. zijn intrede (m. Rom. I:14-17a); zoowel deze intree- als afscheidsrede verschenen in druk. Toen de Vrije Universiteit tot stand was gekomen trad Hoedemaker aan haar als hoogleeraar op, nadat hij tweemaal een aanzoek daartoe had afgeslagen. Tot aannemen was het echter niet gekomen dan nadat hij in De Heraut (6 Juni 1880) alle verschillen, die tusschen hem en anderen in deze bestonden, had uiteengezet. Den 1en Juli 1880 ging zijn emeritaat als predikant in; noode verliet hij zijn werkkring in de Amsterdamsche gemeente, waarvan hij den 18en Juli afscheid nam (m. Pred. XI:1, 4). Den 19en Oct. d.a.v. hield hij in de Nieuwe Kerk zijne Wijdingsrede bij de opening der Vrije Universiteit (onder het motto 1 Sam. XIII:19-22), en in diezelfde week begon hij zijne lessen over de Ethiek en de Praktische Godgeleerdheid, waarbij later nog kwam de Inleiding in het O. Test. Ten einde zich buiten het al meer dreigend kerkelijk conflict te houden, waarbij velen hem gaarne zouden zien optreden, vestigde hij zich straks te Breukelen. Toch kon hij niet nalaten in die dagen zijn meening en adviezen te publiceeren, inzonderheid in het tijdschrift Op het Fundament der Apostelen en Profeten, dat later tengevolge van het conflict werd gestaakt. Nog eer hij het gevreesd had, brak dit laatste uit. Het resultaat, waartoe dit leidde, drong hem ertoe in Oct. 1887 zijn hoogleeraarschap aan de Vrije Universiteit neerteleggen. Daarop dacht hij erover zich voorgoed in het buitenland te vestigen deels uit vreeze een plaats te bezetten, waar het handhaven van zijn beginsel zoo zwaar viel, deels uit moedeloosheid omdat hij verwachtte, dat door de doleantie maar weinig ‘getrouwen’ in de Herv. Kerk zouden overblijven. Maar al spoedig kwam hij tot de overtuiging, dat hij in het vaderland nog een roeping te vervullen had. Deze roeping zag hij zich eerst aangewezen in Friesland, waar Nijlands gemeente hem begeerde. Den 8en Jan. 1888 werd hij er bevestigd door zijn vriend en aanverwant Ds. J. Ph. van der Land, pred. te Rotterdam (m. 2 Tim. II:8a; intr. m. 1 Cor. IV:1, 2). Zijn verkeer met de Friezen was niet zonder invloed op hemzelf. Zijn arbeid bleef niet tot Nijland beperkt, maar strekte zich in Friesland uit. Ook stichtte hij de Friesche Predikantenvereeniging. Toch duurde zijn verblijf daar niet lang. Nog geen twee jaren na zijn intrede te Nijland volgde het beroep naar Amsterdam, waar hij, met slechts één stem meerderheid in het Kiescollege, gekozen werd; velen (dit bleek ook na zijn komst aldaar) begeerden hem niet uit vrees dat zijn bediening daar een herhaling zou geven van vroegere verwikkelingen. Na den 2en Maart 1890 te Nijland afscheid te hebben genomen (m. Pred. XI:1-6) en den 9en d.a.v. te Amsterdam bevestigd te zijn door Ds. C.F. Gronemeyer pred. ald. (m. Lc. XXII:54b-62), sprak hij er den 12en zijn intreerede (t. Joh. XII:25) uit. Eind Oct. 1906 trof hem een lichte aanval van beroerte; hij herstelde er in zoover van dat hij in Sept. 1907 weer zijn geregelden dienst kon hervatten. Den 16en Febr. 1908 herdacht hij onder veler belangstelling zijn veertigjarige bediening; bij die gelegenheid hield hij een gedachtenisrede over 1 Cor. IX:16 (zie ond. zijne geschr.); ook verscheen een ‘Gedenkboek’, waarin zijn persoon en arbeid door enkele oud-leerlingen en vrienden geschetst werden. Met ingang van 1 Oct. 1909 verkreeg hij op zijn verzoek eervol emeritaat. Den | |
[pagina 55]
| |
26en Juli 1910 overleed hij bij zijne familie te Santpoort. De teraardebestelling had plaats te Heemstede, waar een herinneringsteeken, door de zorg zijner vrienden en geestverwanten, op zijn graf is aangebracht. Wat Hoedemaker wilde zijn, ook in de jaren, waarin hij tijdelijk het predikambt verliet, ligt uitgedrukt in den titel ‘Bedienaar des Goddelijken Woords’; en dit begeerde hij dáárom boven alles te zijn, omdat hij volstrekt geloofde in het gezag, de duidelijkheid, de volkomenheid en genoegzaamheid van de H. Schrift als het Woord Gods. Dit Schriftbeginsel beheerschte zijn prediking gelijk heel zijn beschouwing op allerlei terrein; het verklaart grootendeels zijn strijd. Ook met hen, die in velerlei opzicht zijne geestverwanten waren, maar in de practijk z.i. niet zoo vasthielden aan de levende kracht van het Woord als hij van hen meende te mogen verwachten. Zijn preeken wist hij in verwonderlijk korten tijd te bewerken; hiertoe hielp hem zijn diepe Bijbelkennis, zijn gewoonte om de veelsoortige verschillen, die zijn aandacht vroegen, in hun onderling verband te beschouwen, en zijn zoeken om die verschijnselen in hun diepsten grond en eigenlijke beteekenis te verstaan. Daarbij kwam, ondanks zeker gemis van practische menschenkennis, zijn bekendheid met de bewegingen en roerselen van het menschelijk hart. Een en ander maakte dat bij zijn prediking de exegese tot haar recht kwam en het psychologisch element niet ontbrak. Ook wist hij daarbij vaak treftend tot het hart te spreken, zoodat er een levend contact was tusschen hem en zijne hoorders. Op allerlei wijze wist hij zijn prediking te illustreeren, waarbij zijn veelzijdige belezenheid telkens zonder eenig vertoon aan het licht trad; van een of ander veelgeprezen litterarisch werk kon hij soms in zijn prediking opzettelijk de grondgedachte blootleggen en het anti-Schriftuurlijk karakter ervan aanwijzen. Populair kon hij als prediker niet heeten; daarvoor was zijn voordracht te weinig vloeiend; ook was de gedachtengang vaak niet makkelijk te volgen; zijn preeken in haar diepen zin te verstaan vereischte doorgaans zekere inspanning. Gedurende zijn tweede Amsterdamsche periode waren zijne kerken meest slecht bezocht; men klaagde over zijn onduidelijkheid, maar miste al te vaak de kennis van zijn uitgangspunt. Ook zag hij den duisteren achtergrond der dingen, waarvoor de meesten geen oog hadden. Hij deed ‘meer aan Jeremia, dan aan Jesaja denken’. Toch heeft hij door zijn prediking een kern in de gemeente gevormd, gelijk heel zijn optreden een school heeft verwekt. Leeraar was Hoedemaker ook in den dagelijkschen omgang; en zijne leering was een levende, omdat zijn hart erin klopte. Gedurende zijn verblijf te Veenendaal onderging hij kennelijk den invloed van het ethisch beginsel, zooals dit werd voorgedragen door mannen als D. Chantepie de la Saussaye en J.H. Gunning Jr. Ook toen echter was de ‘Gereformeerde’ lijn bij hem merkbaar. En altoos sterker is hij de ‘ethische’ lijn daarbij in het oog blijven houden, ook toen hij een voorstander was geworden van de ‘Gereformeerde theologie.’ In deze theologie meende hij de juiste synthese te ontdekken van wat in de nieuwere theologie tegen elkander als waarheid worstelde. Hij zag heil in doortrekking harer lijnen op elk gebied, in de verwachting dat daardoor allen, wien het om waarheid te doen was, tot één zouden worden gebracht. Want van alle partijwezen was hij afkeerig. Evenals Dr. A. Kuyper e.a. was hij aanvankelijk geestdriftig ingenomen met de Brighton-beweging (1875). Op het gebied der O.- Testamentische wetenschap heeft hij zich in 't openbaar | |
[pagina 56]
| |
bewogen in zijne in 1895 verschenen Lezingen over de moderne Schrift-critiek des O.T.; deze Lezingen, waarin hij de methode der ‘kritiek’ en de argumenten daartegen uiteenzette, gelijk hij dit ook gedaan had in een ‘privatissimum’, vonden vurige bestrijding bij Prof. J.J. Valeton Jr., wiens critiek Hoedemaker aanleiding gaf tot een nadere verdediging van zijn standpunt. Niet alleen theoloog was hij, maar ook een encyclopaedische geest, hoewel niet iemand van klare, heldere lijnen. Hij gevoelde sommige waarheden beter dan hij ze vermocht uittedrukken; dit gevoel wees hem meermalen den weg, dien hij met overtuiging insloeg. Wat zijn kerkrechtelijk standpunt betreft, de Kerk was hem ‘de openbaring van Christus in de wereld’. En hare roeping: het Woord Gods, haar toebetrouwd, in de wereld te belijden. Tegenover de ambten in de Kerk past geen willekeur. De Doop is hem teeken en zegel van het verbond. Vandaar ook zijn hechten aan de historische Kerk van een bepaald land, maar ook zijn vurige begeerte dat aan die Kerk een gestalte gegeven werd naar de Schrift. Hij geloofde aan de roeping der Kerk ook voor den tegenwoordigen tijd; zij had voor hem meer dan historische beteekenis. Tevens was hij een voorvechter voor de rechten der persoonlijkheid. De vraag naar de verhouding tusschen individu en gemeenschap heeft voor een groot deel den strijd van zijn leven uitgemaakt. Reeds te Veenendaal hield het kerkelijk vraagstuk hem bezig. Aanvankelijk zocht hij een middenweg tot Kerkherstel te bewandelen tusschen den medischen weg (van de la Saussaye Sr. c.s.) en den juridischen (van Groen v. Prinsterer c.s.); de synthese van beide meende hij later gevonden te hebben in den eisch van reorganisatie, waartoe hij vooraf zijn historisch uitgangspunt genomen had in de Belijdenis. Een belangrijk moment in zijn kerkrechtelijke ontwikkeling was de verschijning (in 1875) van de brochure van Ds. G. Doedes, pred. te VelzenGa naar voetnoot1): Wijziging van de gedragslijn op kerkelijk gebied. Brief aan Dr. A. Kuyper. Hierdoor werd hij voorgoed overtuigd, van wat hij later gedurig opnieuw heeft uitgesproken, dat niet de personen, die in de Besturen zitting hadden, maar de geheele organisatie der Herv. Kerk de groote oorzaak was van de ‘partijschappen’. Eenmaal hiervan doordrongen hield hij niet op tegen de ‘synodale organisatie’ als ongeestelijk en onschriftuurlijk te getuigen. Dit deed hem reeds vóór de doleantie zich scharen bij de ‘Gereformeerden’ in de Herv. Kerk, wier beginsel, de Belijdenis, geheel het zijne was, al kon hij met hun wijze van strijdvoeren zich niet vereenigen. Hij wilde niet terugkeer tot de Gereformeerde leer alleen, maar ook tot de Gereformeerde kerkregeering, de presbyteriale organisatie; daarbij hield hij, reeds in 1880 blijkens zijn wijdingsrede bij de opening der Vrije Universiteit, het oog gericht op het nationale karakter van het ‘Gereformeerde’. Gereformeerd achtte hij de bekeering te zoeken niet slechts van den enkele, maar van de natie, welke bekeering zich openbaren moest in huisgezin, school, handel en raadzaal. (Blz. 28). Hierin klonk reeds door de later door hem opgeheven leuze: Heel de Kerk en heel het volk! Regeneratie van heel het volk was voor hem het einddoel ook van de stichting der V. Universiteit. De Volkskerk was voor hem, in tegenstelling met de Vrije Kerk’ (in den zin van Schleiermacher en Vinet), de Kerk, die in de historie gegeven was en | |
[pagina 57]
| |
nog altijd ondanks hare deformatie zoo groote beteekenis behouden had. Aan de propageering van die leuze: Heel de Kerk en heel het volk! was het latere deel van Hoedemakers leven gewijd. Daartoe riep hij in 1888 met Dr. v. Ronkel, Ds. Felix e.a. het orgaan De Gereformeerde Kerk in het leven. En de confessioneele beweging heeft hij, hoewel meer in het karakter van profeet dan van leider, een herleving doen ondergaan door het ‘afscheidingsbeginsel’, dat later in haar sluimerde geheel te overwinnen: de band met het Woord, dus ook met de historische Kerk mocht nooit worden losgelaten. Hierin bleek reeds vóór de doleantie het verschil tusschen hem en Dr. A. Kuyper, met wien hij al in zijn Veenendaalsche periode in vriendschapsbetrekking was getreden, en wiens onmiskenbaren invloed hij onderging, een invloed, die heeft medegewerkt, om hem, ook dogmatisch, voor de Gereformeerde belijdenis te doen positie nemen. Maar een gevaar zag hij in de beschouwing, waarbij de Confessie, inplaats dat men den band tusschen haar en de Schrift, en dus ook met de historische Kerk vasthield, werd aangemerkt hetzij als wet of reglement, hetzij als accoord of contract; zoo voorzag hij, die Art. VII der Ned. Gel.-belijd., als uitgangspunt wilde handhaven, dat de Confessie niet een opbouwende, maar een af brekende, tot scheuring leidende macht zou worden. Hij wenschte niet ‘organiseering van de Gereformeerden’ in de Kerk op den grondslag der belijdenis als statuut (afgezien van den band met het Woord en met de Kerk), om dan daarna den strijd tegen de synodale organisatie aantebinden’; hij wilde allereerst reorganisatie om zóó te komen tot een meer normale openbaring der Kerk, en langs dien weg tot de rechte reformatie voortteschrijden. (Kromsigt in: Gedenkb. blz. 79). Een groote steun was het hem in zijn strijd later iemand als Prof. J.H. Gunning als bondgenoot te begroeten. Niets willende weten van een confoederatief kerkverband, alsof de plaatselijke Kerken in Nederland verbonden waren door een vrijwillig contract, op grond van de Confessie als gemeenschappelijk accoord, zag hij het verband tusschen de Kerken des lands als organisch. Z.i. stonden alle Kerken, afgezien van haar huidigen toestand, toch rechtens op den bodem der Confessie (vervat in de Drie Formulieren van Eenigheid); daarom zocht hij de ‘Reformatie’ alleen in den weg des rechts. De beweging, waarvan Dr. A. Kuyper leider was, zag hij als willekeurig en ongereformeerd; den diepsten wortel hiervan meende hij te ontdekken in Dr. Kuypers gravamen tegen Art. XXXVI. Dit verklaart mede zijn houding ten opzichte van de doleantie, waarmede hij zich niet kon vereenigen. Hij kon in de Herv. Kerk niet met Dr. Kuyper zien een samenraapsel van allerlei elementen, veroorzaakt door het ‘dwaalbegrip’ der vaderen, die van de Kerk een Volkskerk hadden gemaakt, hij bleef in de Herv. Kerk een ‘Kerke Christi’ zien; van een onderteekening der Formulieren verwachtte hij geen heil, maar van hare vrijmaking van de organisatie van 1816; hij wenschte de mogelijkheid van een beroep op de Schrift, waartoe hij een Nationale Synode de stilzwijgende voorwaarde achtte. Toen in Jan. 1886 de schorsing van 5 predikanten, 42 ouderlingen en 33 diakenen een feit was geworden, protesteerde ook Hoedemaker hiertegen met kracht, en toen den 18en Aug. d.a.v. te Leeuwarden een publieke vergadering werd gehouden van ± 1000 kerkeraadsleden en gemeenteleden uit Hervormde Gemeenten op grondslag van Gods Woord met de drie Formulieren als accoord van kerkelijke gemeenschap, opende hij haar met gebed en nam ijverig aan | |
[pagina 58]
| |
de discussie deel, waarbij zijne bezwaren van historischen en dogmatischen aard tegen het losmaken van geheele gemeenten of van gedeelten van gemeenten duidelijk aan het licht kwamen. Hij vreesde de toepassing van de theorie van de zelfstandigheid der plaatselijke Kerken; hoewel tegen afscheiding, woonde hij bedoelde vergadering bij, omdat men bij gebrek aan bewijzen van het tegendeel, moest aannemen, dat de Kerkeraden, daar tegenwoordig, zich hadden losgemaakt uit gehoorzaamheid aan Gods Woord, zonder de gemeenschappelijke schuld der Kerk te loochenen. Zijn afkeuring van de doleantie laat zich hieruit verklaren, dat men langs dien weg niet de Kerk, maar alleen zichzelf van de Besturen zou bevrijden en daartoe de Kerk verscheuren. Wie dit voorbijzag, kwam er licht toe zijne houding ten opzichte van de doleantie dubbelzinnig te noemen. Ook aan het Kerkelijk Congres, dat den 11en Jan. 1887 door Dr. Kuyper geopend werd, besloot hij op het allerlaatste oogenblik geen deel te nemen, toen hem aan de vergadering bleek, dat van elk, die eraan wilde deelnemen onderteekening werd geëischt van de verklaring dat hij ‘de afwerping van het juk der Syn. Hierarchie voor plichtmatig hield voor ieder, die het Koningschap van Jezus in Zijne Kerk wilde eeren’. In een door hem saamgeroepen vergadering den 21en Apr. d.a.v. te Utrecht, zette hij zijn standpunt nader uiteen, waaruit zijn openlijke breuk met de ‘doleerenden’ aan het licht trad. Met de politiek heeft hij zich wel ingelaten; hij heeft op dat terrein wegen aangewezen, ook initiatief gegeven, maar de uitwerking bleef achterwege. Om leider te zijn bleek hij ook op dit gebied de man niet; ook hier begreep men hem niet. In de antirevolutionaire politiek meende hij het beginsel der revolutie te ontdekken; daarom werd zijn bestrijding daarvan àl feller. In de liberale partij constateerde hij datzelfde door hem gevaarlijk geachte beginsel. Maar in den strijd tusschen Dr. A. Kuyper en Mr. W.H. de Beaufort, stond hij toch aan de zijde van den laatste; wat hij met mannen als deze gemeen had was naar eigen omschrijving het opkomen voor de eenheid der natie en de onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek. (Noch Rechts, noch Links enz. blz. 84). Tegen coalitie met Rome bleef hij gekant, bepaaldelijk in de Volksbode heeft hij daartegen den strijd gevoerd, maar maakte onderscheid tusschen de Kerk van Rome en het hof van Rome, dat de christelijke belijdenis, welke de Roomsche Kerk nog bezit, krachteloos maakt. In een samenwerking met Roomschgezinden zou hij zich kunnen vinden, maar een bondgenootschap met de Hiërarchie, die voor hem de ‘valsche Kerk’ was, achtte hij in strijd met den aard van het ware Protestantisme. Bij den werkelijken toestand, belichaamd in het bestaan van een liberale en anti-liberale richting, had hij geen vrede, wat hem als doel voor oogen stond was: herstel van den Christelijken Staat. Het zoogen. christelijk staatsrecht kent volgens hem geen christelijk regeeringsbeginsel, waarnaar het staatsleven behoort te worden ingericht, maar tweeërlei levensbeschouwing: een moderne, die paganistisch gedoopt is, en een christelijke, die alles, tot zelfs de hiërarchie dekte, terwijl de Staat die beide op voet van gelijkheid behandelt. Door dit stelsel zag hij de Kerk van Christus uit het openbare leven teruggedrongen, de Staatsinstellingen aan het ongeloof overgeleverd, het Hooger Onderwijs prijsgegeven aan een indifferente wetenschap, en het Lager Onderwijs aan een neutraliteit, die het nationaal karakter aantast en de eenheid van het volksleven verscheurt in twee antithetische volksdeelen, die in de worsteling om de meerderheid de staatkundige belangen op- | |
[pagina 59]
| |
offeren aan het partijbelang. Tegen dit surrogaat van christelijke volkspolitiek, zooals hij het beschouwde, heeft hij in zijn later leven met hartstocht gestreden. Hij wilde de personen niet aanvallen, maar het stelsel, dat hen belette de waarheid aan het woord te laten. Ook in de politiek werd hij geleid door de leuze: ‘Heel de Kerk en heel het volk!’ Van een ‘Gereformeerde partij’ wilde hij ook op dat terrein niet weten. In het bepleiten van dit beginsel en in het bestrijden van Dr. Kuypers politiek, werd hij krachtig versterkt door zijn verblijf in Friesland. waar vele eenvoudigen hem begrepen en aanvuurden. In 1893 ontwierp hij, daartoe gesommeerd van Antirevolutionaire zijde een program van beginselen voor de te stichten Chr. Hist. partij op den grondslag van Art. XXXVI der Ned. Confessie. Toch heeft hij niet totstandgebracht wat velen van hem verwachtten, de stichting van een Chr. Nationale partij. Met zijn afscheid aan de Confess. Vereeniging onttrok hij zich aan de ‘broeders’, die wilden voortgaan op den weg van het oude partijwezen. Hij achtte het ‘gevaarlijk den weg ter verlossing te wijzen aan hen, die Gods weg niet bewandelen, er zelfs niet naar vragen.’ Hij ‘moest er tusschen uit om des beginsels wil.’ Aan de oprichting van den Frieschen Chr. Hist. Bond (1898) nam hij dan ook geen actief aandeel, wel emendeerde hij het ontworpen program. Al heeft hij geen leider kunnen of willen zijn, wèl zijn er teekenen, dat er van zijn arbeid invloed is uitgegaan. Niet ten onrechte is Hoedemaker door een zijner geestverwanten en vrienden genoemd ‘de man van de golvende lijn.’ (Gedenkb., blz. 135). Ook laat het zich verstaan, dat hij door de meerderheid niet is begrepen. Van regeeringswege werden zijne verdiensten erkend door zijne benoeming tot Ridder der Orde van den Ned. Leeuw. Hij huwde den 22en Jan. 1868 te Utrecht met Jacoba Johanna Horst, die hem overleefde met twee zonen en zes dochters. Een der zoons, zijn naamgenoot, Is predikant bij de Ned. Herv. Gem. te Doesburg. Een welgelijkend portret van Hoedemaker op 68-jarigen leeftijd vindt men voorin in het vermelde Gedenkboek. Van hem zagen vele geschriften het licht:Ga naar voetnoot1) Zoekende liefde. Leerr. ov. Lc. XIX:10. Amst. 1868. 8o. - De akker is de wereld. Zendingsrede. Amst. 1865. 8o. - Kinderpreek ov. 1 Tim. IV:8b, geh. in de Geertruidakerk te Utr. 24 Juni 1864. Utr. 1866. 8o. - Onverdiende liefde. Uitg. d. de Ned. Zondagssch. Ver. Amst. 1866. 4o. - Het probleem der vrijheid en het theïstisch Godsbegrip. Acad. proefschr. Amst. 1867. 8o. - Waarom eet gij eieren op Paschen? Een verhaal. Amst. 1868. 4o. - De Plaatsvervanger. Pinksterboekje. Uitg. d. de Ned. Zondagssch. ver. Amst. (1868). 8o. - Wat staat ons te doen? Een vraag n. aanl. v.h. jongste besluit der Synode omtr. den H. Doop in den boezem der gem. neergelegd. Amst. 1868. 8o. - Onzichtbaar maar krachtig. Pinksterboekje. Uitg. d. de Ned. Zond. sch. vereen. Amst. 1869. 8o. Voorred. voor Grietje en hare kinderen, door de schrijfster v. Jessica's eerste gebed en Jessica's moeder. Uit het Eng. Utr. 1869; 2de goedk. uitg. 1873. 8o. - Voorr. voor: O. Winslow, De volmaaktheden v. onzen God. Utr. 1870. - Het synodaal voorstel t. verpligt gebruik der Doopsformule. | |
[pagina 60]
| |
Amst. 1870. 8o. - De werkzaamheid onder de fabrieksarbeiders te Veenendaal. Overgedr. uit: Goud en Schuim. Amst. 1870. 8o. - Jezus als kind een voorbeeld voor de jeugd. Een Kerstboekje. Uitg. d. de Ned. Zond. sch. ver. Amst. 1870. 8o. - Het feit en de geschiedenis der openbaring. Eene voorlezing. Amst. 1871. 8o. - Zendingsrede ov. Mt. XXVIII:16a. Rott. 1873. 8o. - I Cor. I:2b. Rott. 1873. 8o. - Handboek voor het godsdienstonderwijs. t. dienste v. catecheten en meer ontwikkeldenGa naar voetnoot1). Amst. 1873-'76. 8o. - De aanneming en bevestiging v. Israël bij Sinaï. Rede t. bevest. v. lidmaten op 19 Dec. 1875, n. aanl. v. Ex. 19 vs. 8. Rott. 1875. 8o. - De belofte aan Pergamus. De nieuwe gemeente en het nieuwe gebod. Afscheidsredenen geh. te Rotterdam. Het Apostolisch Evangelie en de Nationale Theologie. Intreêr. geh. te Amsterdam. Amst. 1876. 8o. - Beknopt Overzicht v.d. Geloofsleer. 1876. - Geeft gij hun te eten. Toespr. op de Jaarverg. der Ned. Zondagsch. ver. Amst. 1877. 8o. - De beste leermeester. Toespr. in de Kinderkerk n. aanl. v. Joh. I:35-40. Amst 1877. 8o. - De Reformatie en de Geref. Kerk. Rede op den gedenkd. der Herv. Met e. woord vooraf over de vraag: Vormen de Gereformeerden eene partij in de Kerk? Amst. 1878. 8o. - The Reformation and the Reformed Church. Amst. 1879. 8o. - Toespraken in de Kinderkerk. Amst. 1879. 8o. - Wijdingsrede bij de opening der Vrije Universiteit op Geref. grondslag. Amst. 1880. 8o. - De verhouding der ethiek tot de dogmatiek en de practijk der godzaligheid. Ter open. v.d. lessen a.d. Vr. Univ. Amst. 1881. - Woorden gespr. bij het graf v. Mevr. de wed. Horst - v. der Wildt. 1881. - Het antirevolut. beginsel en het Hooger onderwijs. Referaat gelev. te Arnhem 20 Juni 1883. Amst. 1883. 8o. - De herleving der Geref. beginselen in hare beteekenis voor de Kerk, de Prediking, de Katechese, het Diakonaat en de Zending. Redev. bij de overdr. v.h. rectoraat aan de V.U. te Amst. uitgespr. den 20en Oct. 1883. 8o. - Missive aan H.H. Directeuren der Vereen. v. H. onderw. op Geref. grondslag. 1884. Niet in den handelGa naar voetnoot2). - Handboek voor het N. Test., t. dienste v.d. Catechisatie, het Huisgezin en de Zond. school, tevens leiddraad bij het onderzoek der H. Schr. Amst. 1885. 8o.Ga naar voetnoot3) - 16 Dec. 1885. Aan de Kerkeraden. Voorwoord bij een overdruk uit: Op het Fundament enz. Het Kerkel. vraagstuk. Advies in zake de Amst. lidmatenkwestie. Waarbij leiddraad voor een missive aan de Syn. Comm. en aan den Kerkeraad der Ned. Herv. Gem. te Amst. 8o. - Open Brief aan Dr. A. Kuyper, n. aanl. v.h. conflict tusschen het Class. Bestuur en den Amsterd. Kerkeraad in zake het beheer. Utr. 1886. 8o. - Kerk en School. Het verband tusschen het kerkelijk conflict en de V.U. gezocht en gevonden. Rede .... geh. op 2 Maart 1886. Rott. 1886. 8o. - In één Genootschap doch kerkelijk gescheiden. Modus vivendi aan de Class. Vergaderingen en conferentiën ter overweg. aangeboden. Met bijl. bevattende: Het Ontwerp v. Modus vivendi, voorkomende in De Heraut v. 20 Juni 1886. Utr. 1886. 8o. - Niet v. eigen uitlegging. Toespr. t. zijne studenten. N. aanl. v. Prof. J.I. Doedes, ‘De student en de predikant tegenover de vrijere exegese’. Amst. 1886. 8o. - Machtsvertoon of wettig gezag? De synodale maanbrief en het woord v.d. Koning der | |
[pagina 61]
| |
Kerk. Met naschr. en 2 bijl. Amst. 1886. 8o. - Waarom ik geen deel neem aan het Kerkelijk Congres. Amst. 1887. 8o. - De Congresbeweging beoordeeld uit het oogpunt der Geref. belijdenis. Amst. 1877. - Aan het Moderamen v.d. Vergadering te Utrecht (9 Juni 1887). - Zonde en Genade. De tijd der Richteren. Uitgeg. d.d. Ver. t. bevord. v. Chr. lectuur. Amst. Z.j. (1887) 8o. - Aan Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman. Eéne belijdenis? Eene ernstige vraag n. aanl. v. mijn aftreden als hoogl. aan de V.U. Amst. 1887. 8o.Ga naar voetnoot1) - De roeping der Gereformeerden in de Herv. Kerk. N. aanl. v.d. ‘Nabetrachting op de kerkel. crisis door Dr. Ph.S. v. Ronkel’. Amst. 1888. 8o. - Terwille v.d. waarheid.Ga naar voetnoot2) - Ter Class. Vergadering? Waarom en waartoe? 2de dr. Sneek 1888. 8o. - 4 Juni. Den opzieners der Ned. Herv. Kerk te Bolsward. 16 Juli. Aan de Synode der Ned. Herv. Kerk. Hoe oordeelt de H. Schrift en hoe oordeelen der Geref. vaderen over scheiding en doleantie? Sneek 1888. - Het Evangelie in het O. Verbond. Opstellen over de openbaring Gods ond. het O.V. Sneek. 1889. 8o. - Door den dood tot het leven. Intreêrede n. aanl. v. Joh. 12:25, uitgespr. 12 Maart 1890, in de Nieuwe Kerk te Amst. Amst. 1890. 8o. - [Een Herv. predt.]. Dr. Kuyper in tegenspraak m. Groen v. Prinsterer. Een waarschuwend woord vóór de verkiezing in Juni 1891. Amst. 1891. - Het kerkrechterlijk beginsel der Ned. Herv. Kerk. Referaat geh. te Utr. op de jaarverg. der Conf. Ver. Sneek. 1891. 8o. - Eenvoudige onderwijzing in de Chr. leer. Sneek. 1892. - Het sociale vraagstuk tot Christus gebracht. Leerr. over Lc. XII:13-15. Sneek. 1893. - Na een-en-dertig jaren. Leerr. over II Cor. IV:13, uitgespr. 19 Febr. 1893, ter herinn. aan den dag zijner bevest. te Veenendaal. Sneek. (1893). - Geen verbrokkeling, maar de bekende waarheid onder de oogen gezien. Een woord voor de Class. Vergadering over de vraag: ‘Hoe wij in het huis Gods moeten verkeeren?’ in een schrijven aan Dr. G.J. Vos Azn., en in twee predikatiën uitgespr. in 1879 en 1892. Sneek. 1893. 8o. - Genade en Recht. Israël ond. de regeer. v. Saul en David. Sneek. 1893. 8o. - De Mozaïsche oorsprong v.d. wetten in de boeken Exodus, Leviticus en Numeri. Lezingen over de moderne Schrift-critiek des O. Test. Leiden 1895. 8o. - ‘Als verleiders en nochtans waarachtigen’. Een woord v. verweer tegen Prof. Dr. J.J.P. Valeton Jr. Leiden. 8o. - De Chr. Feesten. Lessen voor den Zond. schoolonderwijzer. Sneek. 1896. 8o. - Tegen Rome - Gods Woord. Op den gedenkd. der Herv. Predicatie over Rom. X:17. Sneek. 1896. 8o. - Die Mosaische Ursprung der Gesetze in Exod., Levit. u. Num. Gütersloh. 1897. 8o. - Geloofsleer. Hand. voor de catechisatie. Z. pl. en j. 8o. - Gevaarlijke wapenen. Leerr. ov. Mtth. XXVI:52. Uitgespr. 14 Febr. 1897. Sneek. 1897. 8o. - Aan Jhr. Mr. A.F. de Savornin Lohman. Heel de Kerk en heel het Volk. Een protest tegen het optreden der Geref. als partij, en een woord v. afscheid aan de Conf. Ver. Sneek. 1897. 8o. - Nationaal, niet Clericaal. N. aanl. v.d. opstellen in ‘De Nederlander’ over Art. 20 v. ‘Ons Program’, in verband m. Art. 36 der Ned. Gel. belijd. Sneek. 1897. 8o. - Christus voor de rechtbank der moderne wetenschap. Rott. 1898. 8o. - Het zieleleven in verband met de hedendaagsche Theosophie. Vijf lezingen. Amst. 1899. 8o. - De Bijbelsche Geschiedenis in vragen en antwoorden. I. Het O. Test. Amst. 1899. 8o. - Een licht | |
[pagina 62]
| |
op ons pad. Zes leerr. uit en voor dezen tijd. Amst. 1900. 8o. - Herhalingsboekje voor hen, die belijdenis des geloofs wenschen afteleggen. Z.j. 8o. - Art. 36 onzer Ned. Gel. belijd. tegenover Dr. A. Kuyper gehandhaafd. Amst. 1901. 8o. - Lessen uit de H. Schrift. Abraham en zijn geslacht. Eerste Reeks. Gen. XI-XXV:10. Amst. 1901. 8o. - Ontwerp tot reorganisatie der Herv. Kerk naar de beginselen der Presbyteriale Kerkregeering. Amst. 1901. 8o. - Statuten der Ver. t. handhav. v.h. Chr. Hist. karakter der Natie. Rede over het goed recht der Vereeniging, hare beteek. en roeping, geh. in de openb. verg. der Ver. t. handh. v.h. Chr. Hist. karakt. der natie te Amst. op 6 Nov. 1902. Amst. 1903. post 8o. - De Joodsche Sabbat en de Chr. Rustdag. Hoenderloo. Z. j. 8o. - Een Staat met den Bijbel. Vier lezingen geh. te Amsterd. 1901-1902. Amst. 1902. 8o. - De duistere achtergrond der dingen. Leerr. ov. Eph. VI:12, geh. 1 Febr. 1903, 1ste en 3de dr. Amst. 1903. 8o. - De vrijmaking der Herv. Kerk een nationaal belang. Advies in zake reorganisatie v.h. Kerkbestuur. Amst. 1903. 8o. - Adres aan de Staten-Gener. in zake de Theol Faculteit. 1904. - De Kerk en het moderne Staatsrecht. I. De Kerk naar godd. recht. Amst. 1904. 8o. - De Chr. Feesten en de Lijdensgeschiedenis. Beelden, gedachten, verhalen en wenken t. dienste v.h. Zond. sch. onderwijs. 2de dr. Amst. 1904. 8o. - Het uitgangspunt der Reformatie. Leerredenen over Gen. 35 1 en Joh 2:14-21, geh.... te Amsterd. Amst. 1904. 8o. - Vragen v.d. dag in het licht v. Gods Woord. 2de Reeks. Amst. 1904. 8o. - Noch rechts noch links, maar den koninklijken weg. Zoeklichten geworpen op het gebied v.d. strijd op staatk. terrein. Amst. 1905. 8o. - Het eerstgeboorterecht voor een schotel moes? Een woord tot de Friesch Chr. hist. kiezers. Amst. 1905. 8o. - Aan voorgangers en leden der Herv. Gem. Brief t. oproep voor de vergad. v. Kerkeraadsleden 4 en 5 Mei te Utrecht. 1905. - Aanbeveling v.d. ‘candidatuur de Visser’ bij de herstemming. 1905. - De kracht der dwaling. Leerr. ov. 2 Thess. II:10b, 11, geh. 8 Oct. 1905. Amst. 1905. 8o. - Wat staat ‘de vrijmaking der Kerk’ in den weg? Met een schrijven aan M.E. Giran. Amst. 1906. 8o. - Handboek v.h. N. Test. I. Christus n.d. vier Evang. (niet verder verschenen). Amst. 1906. 8o. - De Bijbelsche Geschiedenis voor catechisatiën en scholen. I. Het O. Test. II. Het N. Test. Gron. 1906. 8o. - De Kerk en de Sekten (Adventisten, Mormonen enz.), blz. 137-185 in den bundel van vier lezingen v. Amsterd. predikanten. Amst. (1906). 8o. - De nood ons opgelegd. Leerr. uitgespr. 16 Febr. 1908 ter herdenk. zijner 40-jar. Ev. bed. Amst. 1908. - De Sabbath om den mensch. (Leerr.... m.e. woord vooraf t. afscheid. Doesb. 1908. - Jacob-Israël. Verklar. v. Gen. XXV:11-L. 2 dln. Leiden. 1901. 8o. In Keur v. Leerred. Amst. 1864-1867. 8o. No 259 komt van Hoedemaker voor de leerrede door hem na zijn terugkeer uit Amerika gehouden te Amsterdam over 1 Petr. II:7, getiteld: De dierbaarheid van Christus. Voorts bezorgde hij met F.L. Rutgers, G. Voetii Tractatus selecti de politica ecclesiastica. Amst. 1885-1886. 2 vol. 4o. (Series II is bewerkt door H.) Niet gering is ook het aantal weekblad- en tijdschriftartikelen van zijne hand. In de Chr. Familiekring: Jrg. 1866, De Zondagsschool, hare beginselen, hare klassen, hare inrichting. Wenken en verhalen. In de Vereeniging Chr. Stemmen:Ga naar voetnootl) Jrg. 1868: De nood der Kerk. Theodorus | |
[pagina 63]
| |
en de Abyssinische oorlog. - Jrg. 1870: Het synodaal voorstel tot verplicht gebruik der Doopsformule. De Doopsformule. Wat nu? Wordt het niet tijd om het debat over de Doopskwestie te sluiten? - Jrg. 1871: Het godsdienstonderwijs, naar de behoeften v. onzen tijd. De Doopskwestie. Boekaankondigingen. Een bezoek te Parijs. Aanteekeningen (betr. de kwestie der leervrijheid e.a.).Kerkelijke vragen v.d. dag. Dr. Kuyper's ‘Fata Morgana’. Eene bladzijde uit de geschied. v. Israël. Kerk en School. Leestafel. - Jrg. 1872: Het goddelijk ontwerp voor het jaar 1872. Wat moet het zijn: Ethisch, Gereformeerd of ethisch-Gereformeerd? De Vereen. Staten van N.-Amerika uit een godsd. oogpunt beschouwd. De vergadering der Ned. Herv. Pred.- Vereen. Allerlei uit den theol. en kerkel. strijd v.d. dag. Leestafel. De Synode en het beheer der kerkel. goederen. De Amsterdamsche lidmatenkwestie. - Jrg. 1873: Het boek der toekomst. De Schrift Gods Woord. Allerlei uit den theol. en kerk. strijd v.d. dag. Leestafel (Dr. Kuyper's Kerkideaal). Chr. opvoeding en Chr. onderwijs. Israël en Amalek. - Jrg. 1874: Bij den aanvang v.h. Jaar. Het recht v.d. twijfel. Jezus Chr. als Leeraar-Profeet (Mt. V:17). Een woord tot den lezer. Allerlei uit den theol. en kerkel. strijd v.d. dag. De eerste gemeente v. Christus. (Hand. II:42-47). Fabrieksarbeiders te Veenendaal. De Theologie van Prof. Ch. de la Saussaye. Leestafel. - Jrg. 1875: Bij den aanvang v 1875. Ten besluite. - In: Het Eeuwig Evangelie. Jrg. 1873: De mensch uit den hemel. Eene beschouwing over 1 Cor. XV:45-49. - Jrg. 1874: Het verborgen leven. Beschouwing over Col. III:3). - In: Gewijde Tafereelen. Dordr. 1873. Noach vervloekt Cham. - In: Chr. Vrouwen: Adelaide Newton. - In: De Weg ter Godzaligheid. Zwolle (1875): De conferentie te Brussel. Levenservaringen. - In: The Catholic Presbyterian (ed. Prof. W.S. Blaikie. Londen): The evangelical outlook in Holland. Voorts verscheen onder zijn redactie te Utrecht in 8o. in de jaren 1885, 1886: Op het Fondament der Apostelen en Profeten; ook was hij een tijdlang medewerker aan De Heraut, en van het begin af tot 1 Juli 1897 Hoofdredacteur van het op 11 Oct. 1888 door hem e.a. opgerichte weekblad De Gereformeerde Kerk. Van 1899 tot 1904 verscheen een ander door hem geredigeerd tijdschrift onder den titel: Bijeengebracht, in twee rubrieken gesplitst, de eerste bevattende zijne redevoeringen, lezingen, gedachten enz., de andere boekbespreking. In deze verschillende periodieken komen vele belangrijke art. v. zijn hand voor. Ook schreef hij menig artikel in De Volksbode, orgaan t. handhav. v.h. Chr. hist. karakter der natie. - In twee reeksen deed hij verder het licht zien: Vragen v.d. dag in het licht v. Gods Woord. Eerste Reeks. Amst. 1901/'02, id. Tweede Reeks. Ald. 1904. In: Troffel en Zwaard. Jrg. 1897: Een nieuw uitgangspunt. - Jrg. 1898: Kerk en Staat onder het O.V.; Kerk en Staat in Israël. - Jrg. 1899: Het ambt v. Johannes den Dooper. Kerkelijke vergaderingen in het buitenland. - Jr. 1900: Een Macedonische roepstem. Johan v. Oldenbarneveld, een martelaar of een verrader? - Jrg. 1905: Het Cartesianisne en de nieuwere Theologie. - Jrg. 1910: De Boom des levens in het Paradijs. - In Calvijn (Jaarb. der Ned. Herv. Vereen. te Utr.): De verbondsgedachten in de praktijk v.h. leven. - In: The Bible Student (Columbia): The structure of Leviticus (onvoltooid). - In de Serie Pro en Contra. II Serie. Jrg. 1906 No 8: De modern godsdienstige richting (Contra). Baarn. 8o. Litteratuur: J. Schokking, P.J. Kromsigt e.a., Dr. Ph.J. Hoedemaker 1868-1908. Gedenkboek ter gelegenh. v. zijn 40-jarige ambtsbediening. - Alb. Stud. Rh.- | |
[pagina 64]
| |
Traj., k. 456, 468. - J. Schokking, Dr. Ph.J. Hoedemaker, in: Op de Hoogte. 5de Jrg. 1908, blz. 149-150. - P.J. Kromsigt, In memoriam Dr. Ph.J. Hoedemaker, in Tr. en Zw. Jrg. 1910, blz. 257-261. - De Geref. Kerk 28 Juli en 4 Aug. 1910. - J.C. Rullman, De strijd voor Kerkherstel in de Ned. Herv. Kerk der XIXe e. (reg.) - Dez., De Doleantie in de Ned. Herv. Kerk der XIXe e. (reg.) - Sepp, Bibl. Kerkgesch., blz. 335. |
|