Nov. 1741 reeds afscheid (m. 2 Joh. I:8), om te vertrekken naar Zevenhuizen (Z.-H.), waar hij den 3en Dec. d.a.v. bevestigd werd door Ds. L. Myseras, pred. te Bergschenhoek (m. Joh. XXI:15; intr. m. Hand. X:33-35). Na den 14en Oct. 1742 het Avondmaal bediend en dankzegging gehouden te hebben werd hij in diezelfde week door koorts aangetast, waaraan hij den 30en Oct. reeds overleed met de woorden: ‘Och Heere Jezus kom haastig; hoe vertoeft gij zoo lang?’ Hij was iemand, met vele gaven toegerust, en een bezield en geliefd predikant, van wien, ware hij niet zoo jong ontslapen, nog veel te verwachten was geweest.
Portretten zijn van hem niet bekend.
Van hem verscheen in druk:
Disputatio Theol.-Philol. ad Proverb. XXV:22. De prunis super caput inimici ponendis. Seu Qua quis hujusce phraseos sensus sit disquiritur. Pars posterior quam propitio numine sub Praes. Viri plur. Vener., ac Clar. D. Guil. ab Irhoven .... h.t. Rectoris Publ. Disq. submittit .... ad diem XI Martii..... Traj. ad Rh. MDCCXXXIX. 4o. - Disputatio Hist.-Philol.-Theol. ad II Timoth. II:17, 18. Qua quaenam vere fuerit haeresis Hymenaei, et Phileti Dicentium resurrectionem iam factam esse, disquiritur. Quam propitio numine sub Praesidio Viri plur. Vener., ac Clariss. D. Guil. ab Irhoven .... Publ. Disquisitioni submittit .... Ad diem XIX Dec., .... Traj. ad. Rh. MDCCXXXIX. 4o. |
Litteratuur: Alb. Stud. L.B., k. 957. - Id. Rh.-Traj., k. 139. - Brans, Pred. Z.-Holl., bl. 93. - Boekz. Jrg. 1743a, blz. 72-81.