Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Daniel Hendriksz]HENDRIKSZ (Daniel)Ga naar voetnoot2), geboren te Schiedam den 28en Maart 1766 uit het huwelijk van Antoni Pieter Hendriksz en Adriana de Lange, werd ingeschreven als student te Leiden den 15en Sept. 1783 en praeparatoir geëxamineerd te Schiedam den 23en Juni 1789. Beroepen te Schellinkhout en te Zunderdorp, nam hij laatstgen. beroeping aan; na peremptoir geëxamineerd te zijn den 5en Oct. 1789 werd hij den 25en d.a.v. in zijn eerste gemeente bevestigd door Ds. N. Schotsman, pred. te Oudshoorn (m. Zach. III:6, 7; intr. m. Hand. IV:29b). Te Zunderdorp nam hij afscheid den 26en Juni 1791 (m. Pred. XII:13), om te vertrekken naar Krimpen a.d. Lek, waar hij den 10en Juli d.a.v. bevestigd werd door Ds. H. Donker, pred. te Ouderkerk en Krimpen a.d. IJssel (m. Zef. III:9; intr. m. Gal. VI:14a). Zijn derde gemeente, waar hij het grootste deel van zijn leven arbeidde was Groningen; hij werd er den 20en Sept. 1801 bevestigd door Ds. Joh. Rutgers, pred. ald. (m. 2 Cor. IV:5; ook Ds. Th. Brunsveld de Blau sprak daarbij een welkomstwoord n. aanl. v. Dan. X:11a, 19a; intr. m. 1 Petr. I:12b). In 1810 bedankte hij voor een beroeping naar Dordrecht. Den 7en Maart 1841 overleed hij als oudste der Groningsche predikanten. Een bezetting op de borst had hem al eenigen tijd het prediken onmogelijk gemaakt. De laatste maal trad hij voor de gemeente op bij de bediening van het H. Avondmaal den 13en Dec. 1840. Evenwel in ander opzicht bleef hij werkzaam tot zelfs op den dag vóór zijn dood. | ||
[pagina 681]
| ||
Hij werd geroemd als een zeldzaam beminnelijk man, dienstvaardig, erop uit anderen genoegen te doen en vredelievend. Zijn gesprekken deden hem kennen als iemand van lichtbewogen gemoed; daarbij was hij vroolijk, geestig en gevat. Zijn prediking kenmerkte zich door bevattelijkheid; ze was daarbij streng logisch en goed gestyleerd. Hij geloofde zelf van harte wat hij predikte, had Christus oprecht lief en gevoelde van jongsaf de begeerte om het Evangelie te verkondigen. Tegen uitersten was hij op zijn hoede. Hij vreesde het nieuwe niet omdat het nieuw, en hechtte aan het oude niet, omdat het oud was. Hendrickz heeft verschillende kerkelijke functiën van beteekenis waargenomen. Wel een kwart eeuw lang was hij voorzitter van het Classicaal Bestuur en vele jaren ook voorzitter van het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen. Hij bleek als leider van zulke vergaderingen bijzonder op zijn plaats; voorzichtigheid paarde hij aan scherpzinnige opmerkingen; ook bezat hij de kunst een middenweg te vinden tusschen zeer uiteenloopende gevoelens. De zachtheid en de hardheid der liefde gingen bij hem samen. Bij het totstandkomen van de kerkelijke organisatie van 1816 werd hij mede aangewezen als lid van de door den Koning benoemde consuleerende commissie; hij nam een belangrijk aandeel in de haar opgedragen werkzaamheid ter concentratie van het kerkelijk beheer. Meermalen trad hij op als lid van de Alg. Synode der Ned. Herv. Kerk; ook als haar vice-president. In het Prov. College van Toezicht in Groningen bracht hij er veel toe bij orde en eendracht te handhaven. Zijn verdiensten werden erkend door zijn benoeming tot Ridder der Orde van den Nederl. Leeuw. Na het overlijden zijner eerste echtgenoote, Barta van der Wal, hertrouwde hij te Groningen den 16en Mei 1822 met Jonkvr. Henrietta Ferdinanda Wichers (geb. ald. 7 Apr. 1794, overl. ald. 4 Sept. 1855); uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren, van wie de zoon en naamgenoot zijns vaders, als emer. pred. van Meerssen overleed 10 Nov. 1899. Van D. Hendriksz Sr. zag het licht:
Van Hendriksz bestaan een paar portretten: een silhouet, borstb. rechts. Naar W. Lubbers, m. adres v. J. Oomkens. 8o; een op hoogen leeftijd; silhouet borstb. links, m. ridderorde, boven een grafkapel, m. vele zinneb. bijwerk en 6 reg. onderschr. Lith. n. H. Neven door Dupuy. fol. Vgl. v. Someren, Cat. v. Portr. II, No 2396*; 2396**. Litteratuur: Alb. Stud. L.B., k. 1144. - Boekz. Jrg. 1841a, blz. 400-403. - S.D. v. Veen, Uit drie eeuwen. Zes Jubeljaars-predicatiën, blz. 231. - Knappert, Gesch. N.H.K. II, blz. 253. - Alph. Naaml. 1790-1832, blz. 242; id. 1850-1882, blz. 509. |
|