Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 659]
| |
den 21en Jan. 1698Ga naar voetnoot1) uit het huwelijk van Gerrit v. Hemert en diens eerste vrouw Elisabeth Benier, werd hij den 21en Maart 1715 ingeschreven als student te Leiden, en, in 1719 proponent geworden, nog in datzelfde jaar beroepen te Leidschendam; dit beroep werd echter geïmprobeerd daar v. Hemert toen nog niet de vereischte leeftijdsgrens had bereikt. Na den 11en Juni 1720 peremptoir geëxamineerd te zijn, volgde enkele weken later den 7en Juli zijn bevestiging te Hellevoetsluis. Hij bleef er slechts een jaar, en nam er toen afscheid (m. 1 Petr. V:2-4), om te vertrekken naar Voorschoten, waar hij den 20en Juli 1721 bevestigd werd door Ds. Joh. Doornik, pred. te Oegstgeest (m. 1 Petr. V:2-4; intr. m. Ef. III:8-10). Ook hier duurde zijn verblijf kort; Paaschmaandag den 6en April 1722 nam hij er afscheid (m. Fil. 2-6); den 26en d.a.v. werd hij bevestigd te Middelburg door Ds. Alb. Voget, pred. ald. (m. Ezech. III:3, 4; intr. m. 2 Kron. I:10). Den 14en Oct. 1725 bedankte hij voor een beroeping naar Delft. Den 15en Jan. 1726Ga naar voetnoot2) werd hij benoemd tot hoogleeraar in de wijsbegeerte der Illustre School in Zeelands hoofdstad, en den 3en Jan. 1728 tot curator der ‘Doorlugtige School’. Hij gaf daar les voor een aanzienlijk gehoor. Zijn geleerdheid werd ook buiten Zeeland erkend: in 1737 werd hij benoemd tot hoogleeraar te Utrecht, maar op aanhoudend verzoek wees hij deze benoeming af, waarop de stedelijke regeering hem met een geldgeschenk vereerde. Na drie jaren lang met zijn gezondheid gesukkeld te hebben overleed hij te Middelburg den 11en Oct. 1759. De laatste maal predikte hij den 13en Mei te voren over Zondag VII van den Heidelb. Catechismus. Op zijn verzoek werd geen formeele lijkpredikatie op hem gehouden. Zijn heftig geschrift tegen de Wind en de Doopsgezinden, waaraan hij zijn hoogleeraarsbenoeming te Utrecht te danken had, schoot te kort, waar het gold de bestrijding van den historischen oorsprong en den Schriftmatigen grond van de dogmatiek der Doopsgezinden. Zijn Brief aan den Amsterdamschen Doopsgezinden leeraar Maatschoen gericht, dat den 6en Febr. 1744 de classicale approbatie verkreeg, werd door de revisores geprezen als ‘geleerdt, bondig en regtzinnig’. Hij huwde den 27en Nov. 1722 (vermoedelijk te Middelburg) met Anna Dubbels. Uit dit huwelijk werden geboren een dochter en twee zoons. Portretten zijn van hem niet bekend. Van Ger. van Hemert verscheen in druk: Gerardus de Wind, M.D. en Leraer der Doopsgezinden te Middelburg in Zeelandt, uit zyne Verhandeling van Godts Algemeene Genade ontmaskert. Zynde ene Tegenverhandelinge, waer in de schadelyke en Zielverderfelyke Stellingen, welke Doctor de Wind zig niet ontzien heeft, in Afwyking van alle de zuiverder Doopsgezinden, en in overeenstemming met verscheide Ketteren, ongevergt en ongemoeid in de Waereld te werpen, klaer en duidelyk, met hunne eigene woorden ten toon gespreit worden; tot Bevestiging en Verdediging van Godts niet Algemeene maar Byzondere Genade. Vooraf gaat een berigt wegens de Doopsgezinden en derzelver Lere. Middelb. 1730. 8o. - Brief ... aan den Here G. Maatschoen Betreffende voornamelyk den oorsprong en | |
[pagina 660]
| |
betrekkinge der Mennoniten of Doopsgezinden in opzigt tot de Munstersche en andere oproerige Doopsgezinden v. die tyden; als mede enige byzonderheden tot dezelve behorende; strekkende tot antwoordt op zyn Eerws. Aantekeningen, by de vernieuwde, en door denzelven vertaalde uitgave v.d. Geschiedenis der Mennoniten eertydts in het Latyn beschreven door den Here Hermannus Schyn. in zyn leven Medeleraar onder de Mennoniten, en der Medicynen Doctor te Amsteldam. Middelb. 1744. 8o. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb., VI, blz. 160. - Alb. Stud. L.B., k. 841. - Boekz. Jrg. 1730a, blz. 722. 723; jrg. 1759b, blz. 578-580. - Brans, Pred. Z.-Holl., blz. 65, 124. - De Nederl. Leeuw. 5de Jrg. (1887), blz. 30. - Nagtglas, Levensber., 2de aflev., blz. 365. - Dez., De Alg. Kerkeraad der N. Herv. Gem. te Middelb., blz. 45, 49. - Vliss. Kerkhemel, blz. 307. - Sepp, Godg. Ond. II, blz. 110, 357. - Doopsgez. Bijdr. Jrg. 1891, blz. 66. - Knuttel, Bibl. v. Kerkg., blz. 131. - Nav. XXVI (Jrg. 1876), blz. 287; XXVII (1877), blz. 639. - Cat. Doopsgez. Bibl. II, blz. 184, 248. |
|