Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Hemmo Heins]HEINSGa naar voetnoot1) (Hemmo), geboren te Groningen den 12en Oct. 1729, bezocht in zijn vaderstad de Latijnsche Scholen, en werd aldaar den 10en Jan. 1746 ingeschreven als student, waar hij vooral het onderwijs van zijn leermeester van Velzen op prijs stelde, wiens discipel hij zich gaarne noemde. Den 24en April 1754 beroepbaar gesteld door de classis Emmen werd hij den 14en Sept. 1760 bevestigd te Zevenhoven door Ds. Tako Sibelius, pred. te Alphen a/d Rijn (m. Spr, XVI:23, 24; intr. m. 2 Cor. II:16b). Hij bleef er werkzaam tot het ingaan van zijn emeritaat in Maart 1808; den 11en Oct. 1807 daags voor zijn 78en geboortedag preekte hij nog met opgewektheid over Hoogl. I:2a en bediende hij het Avondmaal; kort daarop werd hij getroffen door een slijmberoerte; dit en het verlies zijner vrouw brachten hem ertoe emeritaat aantevragen met 1 Jan. 1808; den 10en Apr. d.a.v. liet hij afscheid preeken door Ds. B.A. v. Meerbeek, van Nieuwveen. Daarna woonde hij te Aarlanderveen, waar hij den 1en Maart 1814 in vast geloof ontsliep en den 5en d.a.v. begraven werd. Hij was den 17en Jan. 1769 gehuwd met Johanna Moriaanshoofd (overl. 27 Oct. 1807); uit dit huwelijk werden twaalf kinderen geboren, waarvan slechts drie hem overleefden. Portretten zijn van hem niet bekend. Hij gaf gedichten uit, die van geen waarde zijn. n.l. Lykklagte ter Gedachtenisse van Albertus AlberthomaGa naar voetnoot2). - Amstelsche Uitspanningen of Stichtelijke Gedichten. Amst. 1760. 8o. I. - Amstelsche Uitspanningen of Stichtelijke Gezangen, verrijkt m.e. Voorbericht. op order v.d. H.H. Gedeput. des E. Classis v. Woerden en Over-Rhynlandt. Amst. 1762. 8o. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VI. blz. 140. - Alb. Stud Gron., k. 199.- Boekz. Jrg. 1760a, blz. 473; jrg. 1762b, blz. 758; jrg. 1808a, blz. 76, 77; jrg. 1814a, blz. 325. - v.d. Aa, Wdb. Ned. Dicht. II, blz. 212, 213, - v. Alphen, N.K. Handb. Jrg. 1907, Bijl. Q, blz. 107. Wapenheraut I, 139, 140. |
|