en v. Galen van Edam. In 1673 werd hij, evenals andere predikanten op het platteland in die omgeving door de overwinning van den koning van Frankrijk genoodzaakt zijn standplaats te verlaten en elders een goed heenkomen te zoeken; hij vestigde zich toen te Voorburg, om dicht bij 's Gravenhage, in voorkomende gevallen ter beschikking te zijn. In het volgende jaar echter reeds zag hij zich geroepen tot den legerdienst en geplaatst bij de bezettingen te Leuven en Diest; op den weg, dien hij geregeld moest gaan tusschen beide plaatsen verkeerde zijn leven meermalen in gevaar; ook maakte hij de veldtochten van 1675 en 1676 mee, bij welke gelegenheid zijn bekwaamheid tot dezen dienst duidelijk bleek. In laatstgen. jaar werd Hasselt zijn standplaats; hij bleef er ruim twee jaren, en werd toen bij de reductie van Maastricht onder het gebied van de Staten, in deze gemeente beroepen, nadat hij op last van den Prins van Oranje bedoelde reductie herdacht had in een preek over Jes. II:3, en dit tot bijzonder genoegen der gemeente. Zijn bevestiging aldaar geschiedde den 22en Jan. 1679 door Ds. v. Bergen te Maastricht (m. Hand. XX:28; intr. m. Ef. I:2). Hij bleef er werkzaam tot zijn overlijden aan een waterkwaal, den 12en Oct. 1724; nog een week vóór zijn dood had hij gepredikt, en in dat jaar nog de Geldersche Synode te Nijmegen als deputaat bijgewoond. Hij deed zich kennen als een kundig, aantrekkelijk en slagvaardig man.
Hij was tweemaal gehuwd 1o met Johanna Catharina van der Beek, 2o met Aletta van Hensbergen (overl. 1723). Eerstgenoemde stierf kinderloos; uit zijn tweede huwelijk werden vijf kinderen geboren, van welke een zoon en twee dochters hun vader overleefden.
Portretten zijn van hem niet bekend.
Van hem zag het licht:
Het uitgedoofde Vagevuur, behelzende een voorstel over de leer v.d. Oud-Vader Augustinus, overgaende het Vagevuur, door Pater Bonaventura Moors, in die tyd Prediker onder de Augustynen te Maestrigt, en daer tegen: a. Een wederlegging van des Paters redenen en bewysstukken. b. Een vertoog hoe noch in de H. Schrift, noch by de eerste Vaderen iets van 't Roomsche Vagevuur te vinden is. c. Een ontdekking van deszelfs oorsprongk, voortgang en bevestiging in de Roomsche Kerke. d. De redenen een bewyzen v.d. Geref. Kerk, zoouit de H. Schrift, als by toemate uit de Oudvaderen tegen het Vagevuur. Harderw. 1700. 8o. - De Canonisatie des Heiligen en de Excanonisatie van Paus Pius den V, in een gemeen betoog van de onzekerheit der Roomsche Heiligen, nevens eene verdediginge van de Waldenzen, door Dominicus en Pius den V vervolgt tegen zekeren Pater Mattheus Dolmans, Prediker onder de Dominicanen te Maestrigt. Harderw. 1713. 8o. - Het Jubeljaer van Menso Heidenryk, vervattende het voornaemste, het welk hem in zynen vyftighjaerigen Kerkendienst is ontmoet; nevens den ontdekten Dolleman; zynde eene bescherming der waerheid in Heidenryks Traktaat (genoemt de zekere onzekerheit der Roomsche Heiligen; en de belasterde Waldensen verdedigt) begreepen. Vervattende een klaer betoog van de zoo zinnelooze driften, onverantwoordelijke onwaerheden, openbaere lasteringen en heillooze verdraejingen, als Mattheus Dolmans, Ordin. Prediker in het Konvent der P.P. Dominikaenen, te Maestricht daer tegen heeft ingebraght in zyn boek
onder den tytel van de zekere onfeilbaerheyt der Roomsche Kerke en Paussen enz. Vervolgens ook een overtuigende wederlegging van alle bewysstukken, waer mede M. Dolmans in zyn gemelt boeck het ketterdooden meende buiten weerspraek te hebben gestelt. Zamen ter