Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Dirk Hartogh]HARTOGH (Dirk, later gen. TheodorusGa naar voetnoot1) de) geboren te Leiden den 25en April 1704, als zoon van den hiervoor beschreven Jasper de Hartogh, studeerde in zijn vaderstad (ingeschr. ald. 15 Maart 1718). Geëxamineerd te Rotterdam den 7en en aldaar bevestigd den 8en Sept. 1729 deed hij den 15en d.a.v. bij de Luth. gemeente te Middelburg intrede (m. Ps. XX:6) na aan haar voorgesteld te zijn door Ds. Joh. N. Treitel, pred. aldaar (m. 1 Tim. IV:12-16). Op 25 Juni 1730 hield hij er een feestrede op het tweede eeuwfeest van de overlevering der Augsburgsche confessie (t: Jes. XIV:12-17) (zie hieronder). In een Hoogduitsche predicatie (over Ezech. XX:5-7) sprak hij de Salzburger emigranten toe, die om des geloofs wil onder leiding van Ds. Treitel herwaarts waren gebracht volgens besluit van de stedelijke regeering in 1731. In 1735 werd de Hartogh wegens twisten met den kerkeraad en wangedrag uit zijn ambt ontzet. Onder zijne bediening ging de gemeente niet vooruit. Daarna vroeg hij met de veertig te Vlissingen wonende Lutherschen (tot dien tijd leden der Middelburgsche gemeente), op 12 Maart 1735 bij de Stedelijke Regeering vrije godsdienstoefening aan, die haar bij Resolutie van 16 April werd verzekerd. De Hartogh was van de nieuw gestichte gemeente de eerste predikant en diende haar tot zijn dood, den 13en Jan. 1741. Zijn predikwijze was omslachtig en kenmerkte zich door veel vertoon van geleerd- | ||
[pagina 551]
| ||
heid. Ook had hij de gewoonte op een Latijnsche schets te preeken, gelijk in vroeger dagen o.a. de vermaarde G. Brandt. Hij waagde zich in geschrifte in het geschil rakende de algemeene en bijzondere genade Gods, waarin ook van Luthersche zijde tegen den Leidschen hoogleeraar J. van den Honert de strijd was aangebonden. De Hartogh leverde nl. een kritiek op de Voorrede van v.d. Honert vóór de vertaling van een boek van Waldschmidt (zie onder). Daartegen plaatste v.d. Honert een uitvoerige Bekendmaking in de Boekz. (Jrg. 1738b, blz. 482-504), waarvan nog in datzelfde jaar een afzonderlijke, eenigszins vermeerderde 2de druk verscheen. Hiertegen richtte de Hartogh zijne Aanmerkingen (zie onder), waarop v.d. H. uiterst scherp antwoordde in een Nadere Bekendmaking (Boekz. Jrg. 1740a, blz. 47-84). De Classis Walcheren achtte het noodig naar aanleiding van dit conflict uittegeven een Nodige en Getrouwe Waarschouwinge aan alle de Gemeenten v.d. Enige, Ware, Zuivere Kerke v. Nederl. en in het byz. v. Zeelandt. Tegen de allergruwelykste Lasteringen op de Lere en op het gansche Lichaam v. derzelver Leraars, uitgebraakt door Theod. de Hartoch Jaspr. zn.., Luth. pred. binnen Vlissingen. Getrokken uit zyne Aanmerkingen, zo over de Bekentmakinge wegens hem uitgegeven door den Hoog Eerw. Hoog geb. Here Joan v.d. Honert, T.H. zn. enz. als over noch eenige andere zaken te dier stoffe betrekkelyk. Tot billykinge v. hunne handel tegen zo een openbaren Faamrovenden Lasteraar. Middelb. 1740. 8o. (Vgl. Boekz. Jrg. 1740a, blz. 682). Reeds vroeger zag te Dordrecht het licht: Een vriendelyke Buurspraak tusschen drie Geburen, een Gereformeerden, een Lutherschen, en een Roomschen, betreffende zo het Schrift, dat de Heer Theod. de Hartogh Jasp. zn. Luthers Leraar te Vlissingen, heeft konnen goedvinden, tot grote Injurie der Geref. Predikanten, uittegeven; als de gedane Bekentmaking, hier tegen, in de Boekzaal, v.d. Hr. Prof. Joan v.d. Honert T.H. zn. te Leiden. Na verscheidene Redenwisselingen worden dese drie Geburen ook eens, in 't Gelove der Geref. Religie. (Vgl. Boekz. Jrg. 1738b, blz. 705, 706). Een proeve van dichtkunst door Th. de Hartogh gegeven en opgedragen aan zijne ambtgenooten te Amsterdam, 's-Gravenhage en Middelburg en te vinden voor in zijn gedrukte feestrede (1730) is zeer middelmatig. Na zijn dood verscheen een onbeduidende Rouwklagt ter gedagtenisse v.d. gel. Heer Theodorus de Hartogh, eerste Predikant der onverand. Augsb. Belydenis binnen Vlissingen, godzalig in den Heere ontslapen den 13 v. Louwmaand 1741. 4o. Hij huwde te Vlissingen den 3en Febr. 1739 met Christina van Gulick Adriaansdr. uit welk huwelijk geboren werd een zoon Jasper Adriaan, die 19 Juli 1760 op bijna twintigjarigen leeftijd overleed. Van hem zag het licht:
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 74. - Glasius, Godg. Ned. I, | ||
[pagina 552]
| ||
blz. 29; II, blz. 29. - Alb. Stud. L.B. k. 857. - Naamrol, blz. 45. - Ypey, Chr. Kerk 18e e. VII, blz. 140. - Ypey en Dermout, Gesch. N.H.K. III, blz. 270. - Bijdr. Gesch. Luth. Kerk. V, 89, 90, 113, 114, 123; VII, blz. 69, 70. - Hartog, Gesch. Predikk., blz. 172. - Nagtglas, Levensber., blz. 339, 340. - Schotel, Kerkel. Dordr. II, blz. 785. |
|