Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Nicolaas Hartman]HARTMAN (Nicolaas) werd geboren te Enkhuizen in 1677 uit het huwelijk van Constantinus Hartman, pred. ald. (van 1644 tot zijn dood 21 Febr. 1693; te voren van 1660 af te Rijswijk (Z.-H.)) en Catharina van Leeuwen. Hij studeerde te Leiden in de godgeleerdheid; zijn naam ontbreekt echter in het Alb. Stud. Proponent geworden was hij eerst predikant te Warder (1701), daarna te Jisp, (bev. 13 April 1710), eindelijk te Zwolle (13 Aug. 1719 bev. door Ds. J. v. Wena, pred. ald., m. Hebr. XIII:17; intr. m. Jud. vs. 3; afsch. te Jisp 30 Juni). Hij bleef te Zwolle werkzaam totdat hij eind Febr. 1748 wegens hoogen leeftijd salvo honore emeritus werd verklaard. Kort daarop, den 26en Maart 1748 in den vroegen morgen overleed hij aldaar. Hartman, die zich als Coccejaan deed kennen, mengde zich in meer dan één strijd op theologisch en kerkelijk terrein. Zoo publiceerde hij in 1718 een Latijnschen brief ter weerlegging van het gevoelen van Anth. Driessen, die in zijne Meditationes in sacram Apocalypsin geen onderscheid had gemaakt tusschen de tijdperken der zegelen in Johannes' Openbaring. De strijd werd zoo heftig gevoerd dat naar Hasaeus' opmerking de christelijke liefde er meer door geschaad dan dat het onderzoek der waarheid erdoor gebaat werdGa naar voetnoot2). Met B.S. Cremer, hoogleeraar te Harderwijk, voerde hij een polemiek over den profetischen zin der wonderwerken van den Zaligmaker, dien hij grootendeels ontkende, terwijl Cremer dien handhaafde. Diens certitudo et praestantia Theologiae emblematicae et typicae .. verscheen in 1734 in Nederl. vertaling ‘met vier nieuwe proefstukken en tegen den Heer N. Hartman verdedigt’Ga naar voetnoot3), waarop laatstgen. met zijn Antwoordt niet achterwege bleefGa naar voetnoot4). Ook op Het Innige Christendom van W. Schortinghuis oefende hij in zijne Aanmerkingen (1741) een scherpe critiek. Hij deed dit zeer uit de hoogte en telkens | |||
[pagina 540]
| |||
vervallend in een spottenden, minachtenden toon. Sommigen van zijne Aanmerkingen troffen echter wel doel. De aangevallene voelde zich in zijn ernstige bedoelingen gekrenkt en beantwoordde 3 Maart 1742 Hartman in een geschrift, getiteld: De rechtzinnigheid van het Innige Christendom vertoont en verdedigt tegen de ongegronde. en nuttelooze aanmerkingen. Hij noemt daarin Hartman's Aanmerkingen ‘een gants onnosel prulschrift’, maar blijkt er meer door getroffen te zijn dan hij erkennen wil. Had Hartman Schortinghuis gedreigd om, wanneer hij zich niet rechtvaardigde, zijn boek ‘in desselfs grondslag voor onrechtsinnig te houden, gelyk ook alles wat daarop geboud is’, door diens verdediging was hij geenszins voldaan, zooals blijkt uit zijn reeds in Juni d.a.v. verschenen: Nadere Aanmerking. Intusschen hadden eenige met Schortinghuis bevriende Emdensche predikanten de handen ineengeslagen en onder hun namen een geschrift uitgegeven met approbatie van den Coetus van O.-Friesland; het droeg tot titel: Zedige voorsprake van de regtzinnige waarheit, uitgegeven tot verdediging van waarheit en Godsvrugt, alsmede tot herstellinge en bewaringe van vrede en eenigheid, door sommige predikanten van Emden, met betrekking op de schriften van de Eerw. Heeren D.N. Hartman en D.H. Stegnerus tegen het boek van den Eerw. Heer Schortinghuis. Dit den 19en Nov. 1742 verschenen boekje, dat Schortinghuis' verdedigingsschrift in zakelijkheid en klaarheid vèr overtreft, deed Hartman weer naar de pen grijpen en gaf aanleiding tot de verschijning in 1743 van diens Bekentmaking betrekkelik het boekje de Zedige Voorspraak. Daarin verklaarde hij den Emdenaren niet te zullen antwoorden, omdat zij geen antwoord verdienden ‘als verstaande met hun vieren niet eens den staat des geschils’. Volgens Hartman liep het geschil over deze vraag: ‘Of in de letter van Gods Woord de zaligmakende waarheid niet ligt opgesloten, en wel zoo, dat men die daaruit leeren kan?’ Welke vraag door Hartman bevestigend, door Schortinghuis ontkennend beantwoord werd. Had Hartman in zijn tweede geschrift Schortinghuis voor onrechtzinnig verklaard, de Emder predikanten hadden pogen aantetoonen dat Hartman onrechtzinnig was. Deze rustte daarop niet voor hij in 't gelijk was gesteld; tegelijk wilde hij aan zijn eigen verklaring omtrent Schortinghuis' heterodoxie kracht bijzetten. Hij beklaagde zich in de vergadering der Classis Zwolle (23-25 Apr. 1743) dat hij en met hem de approbatorenGa naar voetnoot1) van zijne strijdschriften, door de Emdenaren ‘op 't hatelykst werden afgemaalt, niet alleen als onregtsinnig in de Leer der waarheit, maar ook als grondleggende tot benadeeling van waarheid en Godsvrugt eischende zyn Eerw. gelyk ook de Heeren Approbatoren, dat deze Classis, indien sulx mogte waar zyn haar Eerw.'s geliefde te regte te stellen of andersints mogte justificeeren.’ Dit laatste geschiedde; bovendien besloot de Classis aan de Synode de vraag voorteleggen, ‘hoe met sulke Leden ener Buitenlandsche Kerke te handelen, die so stout syn, dat se een Regtsinnig predikant in een openbaar Boek voor onregtsinnig durven uitkryten, en een Boek durven defenderen, 't welk by een synode onzer Nederlandsche Kerke in vele stukken geimprobeert is.’ (Acta Class. art. 11, ad 7). Hartman behaalde een schitterende overwinning; de Overysselsche synode te Zwolle 18 Juni 1743, gesteund door de overheid, improbeerde het boek. Zij wendde zich nu tot de correspondeerende synode om instemming met deze improbatie; maar deze poging slaagde niet. De verontwaardiging van de Overysselsche synode (te | |||
[pagina 541]
| |||
Kampen 13 Juni 1746) hierover was groot. Een van de moderatoren - en dit was naar alle waarschijnlijkheid N. Hartman, die juist scriba was - verklaarde dat Schortinghuis' boek meer kwaad deed, dan ooit dat van Spinoza gedaan had. Inmiddels had Hartman den strijd voortgezet door ‘tien bekende vragen’ neerteleggen ‘in den schoot van Neerlands Kerk’, waarover zekere P. Bakker hem onderhanden nam in een geschrift: Den vrager beantwoord en gevraagd. Amst. 1744. 8o. gevolgd door Weegschaal der gesegdens, van den Eerw. Heer Nikolaas Hartman, Jakob Sluyter, En van veel vertelders. Met de Roskam Voor Dwaalgeesten, en twee Wysgeeren, Benevens Beoordeeling der Tien Vermaarde Vraagen, Openb. 2:11, Matth. 19:12. Amst.Ga naar voetnoot1). Hartman weigerde echter dezen Bakker te antwoorden; men moest niet denken dat hij, wijl hij een vraag ‘in de schoot van Neerlands Kerk’ had neergelegd, nu wilde dat ieder hierop antwoorden zou en dat hij aan al wie er lust toe had vrijheid gaf hem ‘op 't lyf te vallen gelyk kraijen op een dood aas’.Ga naar voetnoot2) Hartmans voornaamste grief tegen Schortinghuis was en bleef ‘dat het wezen van een Christen niet bestaat in gevoel, maar in 't geloove in Christus, en syn kenteeken niet in een gevoelig begrip, maar in syn werkzaamheyd des geloofs’. Intusschen deed ook Hartman zijn tegenpartij niet in alle opzichten recht wedervaren. Toch was zijn oordeel niet geheel ongegrond. Al bestond er bij hem en andere bestrijders gevaar voor rationalisme, toch is het onjuist hem eenvoudig een rationalist te noemen. Rechtzinnigheid kan hem tot op zekere hoogte niet ontzegd worden. Wat zijn dogmatische overtuiging betreft, leerde hij de rechtvaardigmaking van eeuwigheid evenals Alex. Comrie, die in het geschil over de letterkennis openlijk de partij koos van Schortinghuis. Hartman behoorde tot de zeer bekende predikanten van zijn tijd; van zijn geleerdheid getuigen zijn verschillende werken. Zijn Huys-Bybel genoot groote reputatie en beleefde tal van herdrukken. Dit boekwerk draagt een zéér sterk analytisch karakter. Hij huwde te Amsterdam den 7en Jan. 1707 met Cornelia de Marsman. Hun zoon was Constantinus Hartman, pred. te Oosterhesselen (1739), Koekange (1743), waar hij 6 Sept. 1781 ongehuwd overleed. (Deze vervaardigde zijn eigen doodkist). Portretten zijn van N. Hartman niet bekend. Van hem zag het licht:
| |||
[pagina 542]
| |||
Latere uitgave:
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 73. - Glasius, Godg. Ned. I, blz. 3, 13, 338; II, blz. 25, 26; III, blz. 662. - Biogr. Wdb. v. Prot. Godgel. II, blz. 308, 600. - Boekz. Jrg. 1730b, blz. 542-545; jrg. 1748a, blz, 379. - Ypey, Chr. Kerk 18e e. VII, blz. 332, 333, 453; VIII, blz. 427, 428. - Ypey en Dermout, Gesch. N.H.K. III, blz. 327; aant. blz. 155. - J.Ch. Kromsigt, Wilh. Schortinghuis (reg.) |
|