Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Herman van Halen]HALEN (Herman van) werd geboren te Utrecht den 30en Aug. 1633 als eenig kind uit het huwelijk van Bartholomeus van Halen en Lucretia Bylart, die spoedig na zijn geboorte naar Zaltbommel verhuisden. Na den vroegtijdigen dood zijner moeder werd hij aangenomen als kind door Johan van Breedveld, Raad en Vroedschap der Stad Utrecht, die met een tante van hem gehuwd was. Op raad van theologen als Gualt. de Bruin en Joh. Hoornbeek werd hij om zijn aanleg voor de studie bestemd. Ingeschreven in 1650 aan de hoogeschool zijner vaderstad genoot hij er onderwijs van mannen als de gen. Hoornbeek, Essenius en G. Voetius. Den 6en Juli 1656 door de Classis van Utrecht bevorderd tot proponent, werd hij in 1658 predikant te Klein-Ammers en zes jaren daarna te Utrecht, waar hij den 1en Mei 1664 bevestigd werd in den Domkerk en des namiddags intrede deed in de Janskerk. Op denzelfden dag werd daar bevestigd als predikant ‘tot vorder sublevement van den dienst der predicanten’ prof. Fr. Burman voor den halven dienst. Hoewel van Halen Voetiaan was en Burman tot de Coccejanen behoorde, bestond tusschen beide een intiem vriendschappelijke verhouding, hoezeer sommigen liever verdeeldheid tusschen hen hadden gewenscht. Had Burman hem tijdens een ernstige ziekte van Essenius aanbevolen met het oog op het professoraat als ‘vir doctus et valde pacificus’,Ga naar voetnoot1) die de hoogeschool goede diensten zou kunnen bewijzen, - ook te Deventer was hij daarvoor in aanmerking gekomen - in 1681 werd van Halen benoemd tot buitengewoon, en twee jaren later tot gewoon hoogleeraar in de Godgeleerdheid. Als zoodanig werden ondanks zijn geleerdheid zijn colleges weinig bezocht, en een uitgebreide school van leerlingen vormde hij niet; maar zijn discipelen brachten het alle tot aanzienlijke standplaatsen. Hij werd geroemd als uitstekend theoloog, maar bleek niet geneigd de vrucht zijner studiën aan de pers toetevertrouwen. Het hieronder genoemde kleine geschrift, door hem uitgegeven, uitmuntend door helderheid, vond bij velen ingang omdat het diende tot bevordering van den | ||
[pagina 462]
| ||
vrede, dien hij altoos sterk voorstond. Eere voor zichzelf zocht hij niet, en hoewel vast in zijn overtuiging, liet hij zich gaarne door anderen onderrichten. Hij overleed aan verval van krachten den 1en Maart 1701. Kort na zijn komst te Utrecht was hij gehuwd met Petronella de Cupere (dochter van Christiaan de Cupere, heer van Klein-Ammers en Bergambacht, en Maria Magnus, beide van adellijken huize); zij overleed in 1692, hem nalatende een dochter (een zoontje was reeds bij de geboorte overleden). Hij huwde andermaal met Catharina Elisabeth de Meyer (dochter van Petrus de Meyer uit een oud adellijk Duitsch geslacht, en Josina van Aerbout), die hem overleefde. Van hem bestaan twee portretten op 68jarigen leeftijd, borstb. rechts in toga, in ov., m. 3 reg. onderschr. en spreuken: ‘Disce contemnere et contemni’). Zw. kunst d. J. Broedelet, J. Specht excud. 1690 fol. en een borstb. links, in toga, in ov. iets grooter dan het vor. m. 2 reg. onderschr. zond. spreuk. Zw. kunst zond. naam v. grav. Met adres v. J. Specht. Vgl. Muller, Cat. v. Portr., No 2138, 2139. Van hem zag het licht:
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb. VI, blz. 29. - Glasius, Godg. Ned. II blz. 8, 9. - Petr. Burmanni, Oratio funebr. in obit. H. van Halen, Ultraj. 1701. 4o. (Holl. vert: d. D. Smout: P. Burmannus, Lykrede, Over de Dood v.d. Heer Hermannus van Halen D. der H.Th. Prof. in de Academie en Herder in de Kerke v. Utr. Gedaan den 14 Maart 1710. - H.L. Benthem, Holl. Kirch u. Schulen-Staat. II, S. 68, 69. - Alb. Stud. Rh.-Traj., kol. 24. - J. Heringa, Oratio de Auditorio Acad. Rh.-Traj. etc. p. 142. - Traiectum cruditum, virorum doctrina inlustrium, qui in urbe Traj., et regione Traj. nati sunt, etc., p. 125, 126. - Sepp, Godg. Ond. II, blz. 355, 356. - Knuttel, Acta IV (reg.). - Duker, Voetius (reg.) |
|