Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Justus Hiddes Halbertsma]HALBERTSMA (Justus Hiddes), zoon van Hidde Halbertsma, koopman, behoorend tot een bekende Friesche familie en Ruurdtje Binnerts, werd den 23en Oct. 1789 geboren te Grouw. Hij was de oudste van vier broeders. Van zijn elfde jaar af genoot hij voorbereidend onderwijs op de kostschool van Jhr. Waubert de Puiseau te Leeuwarden en aan het gymnasium aldaar onder den geleerden rector Valentinus | |
[pagina 458]
| |
Slothouwer. Tot zijn godsdienstige vorming werd vooral veel bijgedragen door den bekwamen Doopsgezinden leeraar Jan Brouwer, die het middelpunt was van een degelijken kring en in wiens familiekring hij werd opgenomen. In 1805 werd hij ingeschreven in het Album van het Doopsgezinde Seminarium; van 1807 tot 1811 volgde hij de lessen aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam, waar hij zich bewoog in een hoogstaanden vriendenkring. Hij was bestemd voor ‘menniste preeker’. De laatste hand daarvoor werd gelegd door Rinse Koopmans, Doopsgezind leeraar te Amsterdam, eveneens van Grouw afkomstig. In 1813 werd Halbertsma tot proponent bevorderd en in 1814 beroepen te Bolsward. Daar stond hij tot hij in 1822 naar Deventer vertrok, waar hij in 1856 zijn bediening neerlegde. Den 27en Febr. 1869 overleed hij er. Wat zijn kerkelijke en theologische beginselen aangaat, deze waren door en door vrijzinnig. Hij bleef zijn leven lang een liberaal van den ouden stempel, hoewel hij den geest van centralisatie van het liberalisme tegenstond. De neiging, die hij meer en meer meende waar te nemen met name onder de jongere Doopsgezinden hier te lande om de practische zedeprediking te vervangen door de verkondiging der genade, vervulde hem met ernstige bezorgdheid en drong hem zijn studie over de Doopsgezinden en hunne herkomst in het licht te geven. Wat rechtzinnig was behoorde volgens hem in de Societeit der Doopsgezinden niet thuis; het zou haar ondergang ten gevolge hebben. Hij geraakte daarover in strijd met Prof. Samuel Muller e.a., die betoogden dat er voor Halbertsma's vrees en beschuldigingen geen reden bestond en hem gebrek aan kennis en godsdienstzin verweten. Ook de bekende de Liefde, dien hij met zijn beschuldiging op het oog had, bleef niet in gebreke hem van antwoord te dienen. Halbertsma onderscheidde zich intusschen meer als letterkundige en geschiedvorscher dan als godgeleerde. Zelf verklaarde hij al de jaren sinds zijn academietijd ‘in een volkomen afzondering van de theologische wereld doorgebragt’ te hebben. Theoloog in zijn hart is hij dan ook nooit geweest. Uitgeblonken heeft hij als taalvorscher. Den tijd, dien hij aan zijn ambtswerk ontwoekeren kon, besteedde hij vooral aan de beoefening der Noorsche talen. Vooral van Gijsbert Japiks, voor hem een incarnatie van den Frieschen geest, maakte hij studie. Op zijn initiatief werd voor dezen 7 Juli 1823 een borstbeeld opgericht in de St. Maartenskerk te Bolsward. Bij die gelegenheid hield Halbertsma een gedenkrede. Door zijn Hulde aan Gysbert Japiks heeft hij ook zichzelf een monument gesticht. Door dien arbeid bewerkte hij een opleving van den Frieschen geest. Hij kwam daardoor ook in aanraking met tal van mannen van naam, o.a. met Bilderdijk. Door zijn Lape Koer maakte hij zich naam als Friesch volksschrijver en -dichter, samen met zijn broeder Eeltje HalbertsmaGa naar voetnoot1), met wien hij meer geschriften uitgaf. Tot zijn belangrijke studie over het geslacht van Haren (Deventer 1829) en zijn Letterkundige Naoogst (II. Dev. 1845) werd hij in staat gesteld door zijn vriendschappelijke betrekking tot Jhr. W.A. van Haren, zoon van Jhr. Onno Zwier v. Haren, op den huize Vogelsangh te Veenwouden. Zijne vele binnen- en buitenlandsche reizen gebruikte hij om de eigenaardigheden van tongvallen en talen door nauwkeurig opmerken te leeren kennen. Vooral etymologiseeren was zijn lust. Om zich geheel te wijden aan de bewerking van een | |
[pagina 459]
| |
Friesch-Latijnsch woordenboek legde hij zijn ambt neer. Toen het echter tot die bewerking zou komen, ontving hij de vereerende uitnoodiging van den Prins Louis Lucien Bonaparte, te Londen verblijf houdende, om van het Evangelie van Mattheus een vertaling in het Land-Friesch te bewerken, voor diens vertalingen (ongeveer 100 in getal) van overzettingen van evangeliën of fragmenten van Evangeliën. Daaraan voegde Halbertsma in De Vrije Fries (Xe D. 1863, blz. 1-78) toe een Rekenschap van de beginselen, welke hem geleid hebben bij de vertaling, in 1858 door Prins Napoleon uitgegeven en van zijne afwijkingen van de gewone lezingen. Het bedoelde woordenboek bewerkte hij daarna nog zoover, dat duizend kolommen waren afgedrukt, toen hij in zijn 80ste levensjaar de pen moest neerleggen. Naast zijn taalstudie beoefende hij ook die der Antiquiteiten. Zelf bezat hij een verzameling van Friesche antiquiteiten en een aanzienlijke bibliotheek, waarvan hij in 1865 een groot gedeelte wegschonk aan de Provincie Friesland (de catalogus telt 90 bladzijden druks); bij testamentaire beschikking viel aan de Provinciale Bibliotheek ook het overige ten deel benevens al zijn hoogstbelangrijke manuscripten, prenten enz. Halbertsma neemt een plaats in onder de groote taalkenners van Nederland. Als schrijver was hij oorspronkelijk en frisch. De Senaat der Leidsche Universiteit verleende hem honoris causa den titel van Phil. Theor. Magister et Lit. Hum. Doctor (1836). Het Koninklijk Nederlandsch Instituut benoemde hem tot lid (1836). Het Frysk Selskip liet 28 Mei 1879 een eeresteen met kopstuk in médaillon plaatsen in zijn geboortehuis te Grouw. En in 1919 had na een halve eeuw op zijn sterfdatum in de Doopsgezinde Kerk door het ‘Frysk Selskip Joast Halbertsma’ in samenwerking met de ‘Jong Fryske Mienskip’ de plechtige herdenking plaats van zijn sterfdag. Halbertsma huwde 1 Mei 1816 te Workum met Johanna Iskjen Hoekema (geb. 6 April 1794, overl. te Deventer 30 Juni 1847) dochter van Jacob Hoekema Doopsgez. leeraar. Uit dit huwelijk werden te Bolsward twee zonen geboren: Petrus, overl. in 1855 als rector te Elburg, en Hidde, overl. in 1865 als hoogleeraar te Leiden. Hij was de vader ook van Dr. Tjalling Justus Halbertsma, rector te Haarlem (geb. 1829, overl. 1894), aan wien hij had opgedragen het bij zijn overlijden reeds afgedrukte gedeelte van zijn woordenboek uit te geven. Er bestaat een portret van J.H. Halbertsma op 54 jarigen leeftijd ter halver lijve. Slechte lith. zond. naam v. auteur en ao 1850 een borstbeeld links in toegeknoopten rok. Lith. d. E. Desmaisons te Parijs 4o, en een op lateren leeftijd. Borstb. v. voren. Met facsim, Staalgrav. d. D.J. Sluyter. In zijn: Rimen en teltsjes. Dev. 1870. 8o. Vgl. Muller Cat. v. Portr., no 2137 en v. Someren, id., no 2220, 2220*. Geschriften van J.H. Halbertsma: Hulde aan Gysbert Japiks bewezen, in de Sint Martini kerk te Bolsward, op den 7 Julij 1823. Bolsw. 1824, (m. portr. v.d. dichter). - Het Geslacht der van Harens. Fragmenten. Deventer, 1829. 8o. - Letterkundige Naoogst. 1ste st. Dev. 1840. (m. Fransche opdr. aan den Graaf Castiglioni te Milaan.) - De Doopsgezinden en hunne herkomst. Een ruwe schets, benevens eene Lykrede op Prof. P.O.C. Vorsselman de Heer, en eenige Kerkredenen. Dev. 1843. 8o. - Aanteekeningen op het vierde deel van den Spiegel Historiael van Jacop van Maerlant. Uitgeg. d.d. Tweede Klasse v.h. Kon. Ned. Instituut v. Wetenschappen enz. Dev. 1851. 8o. - Programma voor | |
[pagina 460]
| |
Frieslands Kabinet van Oudheden. gr. 8o en Lijst eener Bijdrage van 68 voorwerpen, door den schrijver daartoe afgestaan en hierin beschreven en opgehelderd, kl. 8o. Geschriften in het Friesch: [met Dr. E. Halbertsma] De Lape koer fen Gabe Skroor. Dimter. 16o. (Niet in den handel). - De Lapekoer fen Gabe Skroor. Dimter, foar ien fen Gabes Folk. 12o. - De Lapekoer fen Gabe Scroar. Tredde Jefte. Dimter. 1834. gr. 12o. (Een Hoogd. verscheen te Leipzig 1846 bewerkt door Dr. Q.J. Clement te Kiel, m. platen post 8o; een Nederd. vert. van een groot gedeelte van de Lapekoer, en van sommige der hierna volgende kleinere geschriften bezorgde J.J.A. Goeverneur, ond. den titel: De Lappekorf van Gabe-Snijer enz. Schetsen en teeken. v.h. Friesche volksl. en dorpsleven. Dev. 1860. 2 dln. post 8o. - De Sceerwinkel fen Joute-baes. Dimter. 1835. kl. 8o. (Hierin ook een samenspraak, geschr. d.z. broeder Tjalling H.) - De Freemter (It Reventer) fen it Sint Anthoni Gasthuws to Ljouwert, of trye leugenars troch ien greate ljeagen forbettere, fen Dr. E. mei Kântteikeningen fen J.H. Dimter. 1836. kl. 8o. - De Noärcher Ruen oan Gabe scroar. Ien Brief screaun yn de Moanne, foun in opbracht troch syn Omke Dr. E.H. fen Grouwergea, mei Kântteikeningen fen J.H. Dimter. 1836. kl. 8o. - Oan Eölus oer it Needwaer den 29sten Novimber 1836; ien Letter fen J.H.H. Dimter. 1837. kl. 8o. - Eölus, grewa fen storm in onwaer, syn Antwird oan Dr. J.H.H. mei oar Grjimmank. Dimter. 1837. kl. 8o. (Onder de bijvoegs. ook drie versjes van Dr. E.H.) - Twigen uwt ien alde Stamme, uwtjown troch Dr. E. mei aanteikeningen fen Dr. J. Dimter. 1840. 12o. Vertal. d. J.J.A. Goeverneur, getit: Twijgen, uit een ouden stam opgeschoten. Dev. 1841. post 8o. - Leed in Wille fen E.H. in de Flotgeurzen fen J.H.H. Dimter. 1854. gr. 12o. - Het Evangelie van Mattheus vertaald in het Landfriesch. London. 1858. (De Prins Bonaparte (zie boven) deed 250 ex. op zijn kosten drukken en enkel als pres.-ex. uitreiken, waarvan de schrijver 50 tot zijn beschikking had.) - Friesche Heiligen fen Dr. J.H., Dr. E.H. in Keapman T.H. (1837?) - Rimen ind Teltsjes fen de Broârren Halbertsma. Dimter. 1868. Voorts tal van verspreide geschriften, waarvan een volledige opgaaf in De Vrije Fries, XII (1873), blz. 75-80; hieronder: De Witte Wiven. Volksbijgeloof en fabelleer, afkomstig uit de Heidensche Godsvereering in de Overijsselsche Almanak van Oudheid en Letteren. Jrg. 1837, blz. 217-252. - De oudste vertaling van de Psalmen. (Verklar. v.d. tekst, in 1827 reeds afgedr. in de Hulde aan Gysb. Japiks. II, blz. 264-274, vooral wat betreft de grammaticale vorming der woorden) in gen. Almanak Jrg. 1838, blz. 274-321. - Paascheijeren. (De oorspr. bij Heidenen en Christenen v.h. zinnebeeld der godsdienstige feesten, die op het saizoen der lente invallen), in gen. Almanak. Jrg. 1840, blz. 154-188. - Shákya Sinha. (De stichter v.h. Buddhisme dat zich als eene hervorming v.h. Brahmanisme ontwikkelde, en wel op den bodem v. Hindostan, waar hij den menschen de ware bronnen v. ellende en geluk begon aan te wijzen) in gen. Almanak, Jrg. 1843, blz. 192-263. (De afdrukken zijn getiteld: Het Buddhisme en zijn stichter. Opgedr. aan F.B. Vrijheer v. Gagarn. - Rinse Posthumus, in leven Kerkleeraar ond. de Herv. Gemeenten v. Waaxens en BrantgumGa naar voetnoot1). Met een Aanhangsel aer de Plaatsnamen Ternaard, Ameland, Sneek en Waaxens in De Vrije Fries. IX, | |
[pagina 461]
| |
blz. 207-271. - De Friesche Kerk te Rome. Met opheld., toevoegs. en aanteek. in De Vrije Fries. XI, blz. 147-192. Litteratuur: Alb. Ath. Amst., blz. 157. - A. Eekhoff, Voorlez. over het leven v. Dr. Just. Hiddes Halbertsma en zijne verdiensten omtr. Geschied., Taal- en Letterkunde, vooral v. Friesl. Uitgespr. in de vergad. v.h. Fr. Genootsch. v. 22 Apr. 1869 in De Vrije Fries. XII (N. Reeks VI). 1873, blz. 1-80. - G.A. Wumkes, Worp v. Peyma en zijn vrienden in De Vrije Fries. XXII (1914), blz. 110, 156, 157, 159, 162, 163, 171. - Dez. art. in N. Biogr. Wdb. III, blz. 528-530. - Eelco Verwijs in De Ned. Spectator, 1869. No 13, blz. 97-99. - S. Muller, Jaarboekje v.d. Doopsgez. Gem. III, blz. 207 v.v. - Doopsgez. Bijdragen. Jrg. 1892, blz. 61; jrg. 1897, blz. 169; jrg. 1901, blz. 21, 24, 51 v.; 53, 149 v.; jrg. 1892, blz. 68. - W. Eekhoff, Inleiding op Rimen en Teltsjes. Dev. 1895. - Sjucht en Rjuicht. 1898. No. 4. - J.B. Schepers, In praetsje over Domeny Joast in Deventer Crt. 5 Maart 1869. - Friesche Volksalmanak, 1891, blz. 63-99. - Ned. Patriciaat V (fam. Halbertsma). Ook Halbertsma's collectie brieven in de Prov. Bibliotheek te Leeuwarden bevat tal van gegevens voor zijn biographie. |
|