Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 3
(1919-1931)–Jan Pieter de Bie, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Tamme Foppes de Haan]HAAN (Tamme Foppes de) werd geboren te Duurswoude den 28en Jan. 1791. Zijne ouders, die bemiddeld waren, behoorden tot de gezeten burgerij. De geestelijke atmosfeer in hun gezin droeg ertoe bij dat de begeerte, die al vroeg in hem leefde, om predikant te worden, versterkt werd. Al vroeg verloor hij echter zijn ouders door den dood. Doch hij kon zijn studiën voortzetten; en na twee-en-een half jaar bijzonder voorbereidend onderwijs te hebben genoten - Ds. S.H.A. Begemann te Norg onderwees hem in de oude talen - werd hij den 3en Nov. 1814 ingeschreven als student te Leiden; o.a. van der Palm was daar zijn leermeester. Groote invloed is aldaar op zijn vorming geoefend door den bekenden predikant Nic. Schotsman, die voor enkele studenten een wekelijksch privatissimum hield. Van de Leidsche ging hij naar de Groningsche academie, waar hij werd ingeschreven den 27en Sept. 1816, en de colleges volgde o.a. van Ypey. Den 7en Oct. 1818 proponent geworden bij het Prov. Kerkbestuur van Groningen, volgde zijn bevestiging te Valkenswaard (N.-Br.) den 5en Dec. 1819 (door Ds. W. Meenderin pred. te Bergeik; intr. m. Rom. XII:12a.) Hij bleef aldaar nog geen twee jaar; den 29en April 1821 preekte hij afscheid (m. 2 Thess. III:18) wegens vertrek naar Hurwenen, waar hij den 13en Mei d.a.v. bevestigd werd door Ds. R. Macalester Loup pred. te Zaltbommel (m. 1 Cor. III:16a; intr. m. 1 Cor. II:2). Te Hurwenen kwam hij, die vroeger onberispelijk en godsdienstig geweest was, door zwaren zielestrijd heen tot het besef in genade bij God te zijn aangenomen. Hij ontving de armen in zijn pastorie, spijzigde hen en verkondigde hun het Evangelie. Die niet tot hem konden komen, bezocht hij. Een en ander bezorgde hem ook veel tegenstand en verdachtmaking. Daarbij kon hij zich om des beginsels wil niet vinden in den bestaanden toestand der Herv. Kerk. Dit bracht hem ertoe zich met een breed request te wenden tot den Koning, die approbatie verleende bij het beroepen der predikanten, met het verzoek reformeerend optetreden, daar hij anders Gods oordeelen over het land duchtte. Eer de Haan tot dezen stap kwam, had hij zich een ganschen dag afgezonderd en een teeken van Boven begeerd. Na het verzenden van dezen brief geraakte hij in zulk een toestand van depressie en overspanning, dat hij met 1 Juli 1824 emeritaat liet aanvragen, waarbij hem door tusschenkomst van zijn vrienden voor den tijd van drie jaren een jaarlijksch pensioen van f 150 werd toegekend. Hij vestigde zich daarna te Gorredijk, waar hij een paar jaren rustig voort leefde en een bundel gedichten in het licht zond; de beweringGa naar voetnoot1) dat hij gekrenkt was in zijn geestvermogens is dan ook minder juistGa naar voetnoot2). In 1826 vervulde hij hier en daar weer preekbeurten, en ontving hij beroepingen, waarvan de wettigheid bestrijding vond. Hij richtte in verband met dit laatste verschillende verzoekschriften aan den Koning, waarop hij eindelijk bericht ontving dat hij altijd beroepbaar was geweest en nog beroepen kon worden, wanneer hijzelf zich in staat gevoelde zijn arbeid te | |||
[pagina 420]
| |||
verrichten. De tegenkanting van hen, die hem een dweper noemden, werd dientengevolge minder. Hij nam nu een beroeping aan naar Molkwerum, waar hij den 2en Sept. 1827 bevestigd werd door Ds. H.J.C. Mensonides, pred. te Koudum (m. Rom. X:14-17; intr. m. 2 Joh. 9-11). Hij werkte daar met lust en zegen, tot zijn vertrek naar Exmorra en Allingawier, waar hij den 5en Juli 1829 bevestigd werd door zijn schoonvader Ds. J. Heringa, pred. te Oudenhoorn (m. 1 Thess. V:12, 13; intr. m. Joh. VI:29; afsch. te Molkwerum den 28en Juni m. 2 Joh.:8.) Hij beoefende te Exmorra de studie van de Oude Talen, ook het Arabisch, Syrisch en Chaldeeuwsch, en kreeg de overtuiging dat hij eenmaal a.s. predikanten zou opleiden. In den Belgischen opstand evenals vroeger te voren bij de overstroomingen, die ons land teisterden, zag hij de straffen Gods over het verval der Kerk. Het sterven van één zijner kinderen maakte het geruimen tijd geestelijk donker voor hem, maar hij kon er daarna blijmoedig in berusten. Juist toen hem geldelijke ongelegenheid kwelde, daar voor de theologische studie van een stiefzoon het benoodigde geld ontbrak, ontving de Haan een beroeping naar Ee, dat hem ruimer voordeden bood, waardoor de jongeling onbezorgd twee dagen later naar de hoogeschool kon vertrekken. Den 22en Febr. 1835 preekte de Haan afscheid te Exmorra, (m. 2 Cor. XIII:13) en den 8en Maart d.a.v. werd hij te Ee bevestigd wederom door zijn schoonvader (met denzelfden tekst als te Exmorra; intr. m. Rom. I:16a). Hij zette te Ee met ijver zijn studiën voort. Ten opzichte van de Afscheiding van 1834 nam hij aanvankelijk een weifelend standpunt in, totdat hij in 1839 ervoor gewonnen werd, waartoe de invoering van den Gezangenbundel het hare bijdroeg. Op Goeden Vrijdagavond van gen. jaar deelde hij zijn gemeente mee dat hij zich voegde bij de Afgescheidenen. Hoewel hij daarna nog een tijdlang hevig geslingerd werd, volhardde hij toch bij zijn besluit; waarop hij den 5en Aug. 1840 door het Prov. Kerkbestuur van Friesland uit zijn bediening ontzet werdGa naar voetnoot1). Immiddels had hij zijn pastorie moeten ontruimen en, van eigen middelen ontbloot, had hij Ee verlaten om zich te vestigen te Birdaard, waar sinds 1836 een Afgescheiden gemeente bestond. Een vriendenhand, die hem van woning voorzag, zorgde ook voor zijn levensonderhoud in dien tijd. Door de provinciale vergadering van opzieners uit de Afgescheiden gemeenten in Friesland, te Leeuwarden door hem bijgewoond, werd hij daarop uitgenoodigd zich als leeraar bij de Afgescheidenen aan te sluiten en zich te belasten met de ‘opleiding’ van hen, die zich in Friesland aanmeldden om predikant te worden bij die gemeenten. Hij nam deze uitnoodiging aan. Intusschen ging hij voort nu hier dan daar te prediken. Toen na eenigen tijd Ds. H. de Cock, de vader der Afscheiding, die voor Groningen de leeraren opleidde, 14 Nov. 1842 overleden was, werd de Haan ‘Hoofdonderwijzer’ voor Friesland en Groningen, en vestigde hij zich in 1843 te Groningen. Verscheiden Afgescheiden predikanten zijn door hem opgeleid, o.a. de naar Amerika vertrokken Dosker, de vader der ‘Dopperchurch’ in Z.-Afrika Ds. Postma, voorts een der vaders van Chr. Ref. Church in Amerika L. Hulst en Ds. W. Diemer, thans em. pred. Zijn verblijf te Groningen was voor de Haan een aangenaam tijdperk; hij was toen nog in volle kracht, en ook vrij van geldelijke zorgen. Bij de stichting van de Theologische School te Kampen in 1854 benoemde de Synode te Zwolle hem tot | |||
[pagina 421]
| |||
een van de vier docenten, en droeg hem het onderwijs op in Logica, Metaphysica, Mythologie, Grieksch, Hebreeuwsch, Chaldeeuwsch, Syrisch, Arabisch en in de Dogmatiek. Reeds op jaren gekomen stond hij daar in de schaduw van mannen als de Cock, v. Velzen en Brummelkamp. Hij leidde te Kampen 60 jongelieden op, en bevestigde 43 predikanten in Afgescheiden gemeenten. Op zeventigjarigen leeftijd trad hij af, daar hij wegens ouderdom zijn taak niet langer naar behooren vervullen kon; hij bleef zich echter in den kring van docenten en studenten bewegen. Den 28en Maart 1868 overleed hij. De Haan was ‘een fijngevoelige geest, een bijzonder conscientieus karakter’, een man van nauwgezet geestelijk leven, maar impressief als hij was, ook zwaartillend, en niet vrij van stijfzinnigheid. Hij leefde veel bij ingevingen. Een en ander maakte zijn leven niet gemakkelijk; vaak werd hij gekweld door zware aanvechtingen, waaruit ook zijn tijdelijke zenuwoverspanning te verklaren is. Hij was geneigd meer tot afwachten, dan tot handelen en verkeerde dikwijls in onzekerheid over den weg, dien hij te volgen had. Maar zag hij dat het oogenblik van handelen daar was, dan was hij ook door niemand daarvan aftebrengen. Bij tegenspraak vooral van jongeren kon hij heftig worden. Hij was vrij van bemoeizucht en viel niet gaarne anderen lastig. De juistheid der overlevering dat zijn naam eens zou zijn voorgekomen op een aanbeveling voor het professoraat in de Oostersche Talen te Groningen, staat niet vast. Maar hij stond er zelf zeer op ‘professor’ genoemd te worden, toen de leeraren der Theol. School alzoo nog niet plachten betiteld te worden. Tegen den tijd, dat hij te Molkwerum kwam trad hij in het huwelijk met Aletta Heringa, wed. van Ds. H. Ynzonides, die hem vijf kinderen schonk. Een portret van hem treft men aan vóór de hierna te noemen levensschets in den Almanak van het Stud. Corps ‘F.Q.I.’ Vele geschriften gaf de Haan niet in het licht. Te noemen zijn:
Litteratuur: Harundo, Tamme Foppes de Haan in: Almanak v.h. Stud. Corps ‘Fides Quaerit Intellectum’ v.h. jaar 1905, blz. 93-99. - Dr. G. Keizer, Hurwenen en: Tamme Foppes de Haan in de Geldersche Kerkbode 20, 27 Juli, 3 Aug. 1918. - Alb. Stud. L.B., k. 1231. - Id. Gron., k. 269. - Romein, Pred. Friesl., (reg.) en v. Veen, Aanv. en Verbet., blz. 62. - Catal. Bibl. Th. Sch. d. Ger. K. in Ned., blz. 404. - Brinkman's Catal., (1850-82) blz. 379, 464. - Aangevuld met mededeelingen van Dr. G. Keizer te Tiel. |
|