Gurtlerus was een godvreezend en deugdzaam man, beschaafd en wetenschappelijk, ‘een oordeelkundig geleerde met onverniste godsvrucht’ (Ypey). Hij moet ‘onder de voornaamste beoefenaars der wetenschap gesteld worden’ en gold in zijn tijd ‘voor den heraut der theologia prophetica.’ Op dit gebied gaf hij een Systema Theologiae Propheticae (Amst. 1702; 2e dr. Traj. ad Rh. 1724 of - volgens Boekzaal, Jaarg. 1759b, blz. 548-1742), dat langen tijd het leer- en leesboek van alle Coccejaansche theologen bleef. Hij verdeelt in dit werk het beloop der wereldgeschiedenis in drie tijdperken: het eerste van Adam tot Mozes, het tweede van Mozes tot den dood van Christus en het derde ‘coepit cum Jesu Christi a mortuis excitatione et desinet cum mundi fine’; deze drie tijdperken kenmerken zich door convenientia, die hij dan nader aanwijst. Een uittreksel is te vinden in de Boekzaal, Jaarg. 1703b, blz. 56-72. Zijn naam als kerkhistoricus en geleerde vestigde hij door een Historia Templariorum, observationibus ecclesiasticis aucta (Amst. 1691; 2e dr. ald., 1703) en zijn Institutiones Theologicae, ordine maxime naturali expositae (Amst. 1694; 2e dr. Halae 1721; 3e verm. dr. Marp. 1732). Zijn werk: Origines mundi (Amst. 1707) wordt geprezen ‘als een schat van belezenheid, duidelijke, bondige wijze van voorstelling’ en een vrij uitvoerig uittreksel van de twee boeken, waaruit het bestaat, wordt gevonden in de Boekzaal, Jaarg. 1707b, blz. 328-344. Dat zijn Lexicon manuale IV linguarum, Lat., Gr., Germ., Gall. (Basil. 1682) veel waardeering vond, bewijzen
wel de herdrukken, achtereenvolgens in 1692, 1702, 1715, 1731 en 1769 uitgekomen.
Verder zijn de volgende geschriften van zijn hand verschenen: Dissertatio de legatis (Herb. 1686); Vita M. Netheni, orat. parentali descripta (Herb. 1687); Disputatio de passionibus et gloriis J.C. (Brem. 1697); Matth. Martini Epitome S. Theologiae methodice disposita vocum Typico-Propheticarum brevis explicatio (Brem. 1698; Traj. ad Rh. 1715; Amst. 1722); Dialogi Eucharistici de esu ult. Paschatis Christi (Brem. 1699); De sacris epulis (Brem. 1699); Theses eucharisticae ad Ps. 23 (Brem. 1699); Elegia ad regem Borussiae super obitum conjugis reginae Sophiae Charlottae e Germ. sermone Jo. Besseri in latinum traducta (Amst. 1705); Orationes inaugurales (Fran. 1707); Forma sanorum sermonum in usum scholarum privatarum (Amst. 1709), ook herdrukt onder den titel: Synopsis Theologiae Reformatae (Amst. en Marb. 1715); Dissertationes de Jesu Christo in gloriam evecto satisque populi ipsius, ex historia et vaticiniis repetita (Fran. 1711); De transsubstantiationis origine, mediis, progressu ejus inservientibus. Voorts gaf hij Praefationes ad Criticorum sacrorum opera in S. Script. Vet. et N. Test., Ed. Francofurtanae (1696) en ad Forbesii opera (1703), terwijl anonym van hem verscheen: Petit traité historique de l'état des Reformés en France (1685) en een Dissertatio ad defensionem Catecheseos Palatinae (1687), dit laatste tegenover de meeningen van Roomschen en Lutherschen omtrent de 80e vraag in den Heidelbergschen Catechismus. Na zijn dood werden van zijn hand uitgegeven: Aphorismi theologiam propheticam delineantes
(Leiden 1717), terwijl hij in handschrift naliet: Exegesis analytica in textus nonnullos propheticos V.T. en Catecheseos Heidelbergensis succincta explanatio; een geschrift Idea Doctrinae de Conscientia bleef onafgewerkt.
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Glasius, Godg. Ned., dl. I, blz. 591. - Boeles, Friesl. Hoogesch., dl. II, blz. 367-370. - Sepp, Stinstra, dl. I, blz. 38, 107. - Id., Godg. Ond., dl. II, blz. 333-335 - Boekzaal, Jaarg. 1701b, blz. 173.