studie. Hij droeg een werkzamen geest vol kracht en leven om in een zwak lichaam ... Den mensch te leeren kennen, zijn oorsprong, zijne bestemming, zijne betrekking tot God was zijn lust en zijn leven’ (woorden ven Ds. Rochedieu, gesproken bij Groneman's begrafenis en door Scholten met instemming aangehaald).
Vanuit België een reis naar Straatsburg makend, leerde hij daar den hoogleeraar Bruch kennen, wiens werken hij door zijn vertalingen en omwerkingen in Holland bekend maakte. Zoo was zijn geschrift De idee van God, de grondslag der godsdienst (Utr. 1851) een beschouwing, getrokken uit Bruch's Die Lehre von den göttlichen Eigenschaften (Hamb. 1842). Aan de werken van denzelfden hoogleeraar ontleende hij: Het wezen van het Liturgisch bestanddeel in de Christelijke eeredienst (Utr. 1852); Onderzoek naar de wijsbegeerte der Hebreën ('s Hert. 1853); Het wezen der menschelijke ziel (Utr. 1860); Theorie van het bewustzijn (Utr. 1865), terwijl hij vertalingen van Bruch's werken gaf in: De kracht van het Christendom tot verlossing der wereld, in haar beginsel beschouwd (Utr. 1857); De Protestantsche vrijheid (Utr. 1857); Het wezen van het Christendom (Utr. 1868). Verder vertaalde hij uit het Hoogduitsch: Het Irvingisme (Utr. 1851); De Bijbel, door Tholuck (Utr. 1852); Bunsen's Wijsgeerige Aphorismen (Utr. 1854); Von Oertzen's Uit 's levens strijd (Utr. 1869); Vraagstukken des Christendoms in den tegenwoordigen tijd, door Bluntschli, Holtzmann, Rothe en Schenkel (Utr. 1869) en Krause's verhandeling over Het Christendom en de natuurwetenschappen (Rott. 1870). Ook Groneman's geschrift: Matthaeus Zell, de eerste Evangelische Herder en Leeraar te Straatsburg, en Katharina Schütz, zijne echtgenoote (Utr. 1866) is een ‘levensschets, medegedeeld uit het Hoogduitsch’, terwijl Frans Hemsterhuis, de Nederlandsche wijsgeer een verslag
bevat van E. Grucker's boek: François Hemsterhuis, sa vie et ses oeuvres (Paris 1866). Uit het Fransch vertaalde hij bovendien drie werken van Edmond Scherer, nl.: De critiek en het geloof (Leiden 1851); Wat is het Rationalisme? (Utr. 1853); Het vraagstuk der inspiratie en de genetische ontwikkeling ervan ('s Hert. 1854), en één van Schaeffer: De verdraagzaamheid en hare toekomst (Rott. 1860).
De liefde voor Kerkgeschiedenis, reeds uit het onderwerp van zijn proefschrift gebleken, deed Groneman nog verschillende verhandelingen en vertaalde werken op dat gebied in 't licht zenden. In Godg. Bijdr., Jaarg. 1864, dl. 38, 2e stuk, blz. 899-934, verscheen: De Bijbelvertaling van Johannes Wycliffe, en een Overzigt van de Litteratuur zijner Levensbeschrijving en Gieseler's Nieuwe Kerkgeschiedenis, 3 stukken (Utr. 1861/63) werd door hem vertaald. De levensbeschrijving van dezen godgeleerde door Redepenning gaf hij in het Hollandsch onder den titel: J.C.L. Gieseler's Leven en Werken, en de uitgave zijner nagelaten schriften (Utr. 1857), terwijl hij kort daarna diens Inleiding tot de Dogmengeschiedenis en Algemeene Dogmengeschiedenis (Utr. 1858) en Bijzondere Dogmengeschiedenis, 2 dln. (Utr. 1859/60) in 't licht gaf.
In de Algemeene Konst- en letterbode, Het Kerkelijk Weekblad, Waarheid in Liefde, Godgeleerde Bijdragen en Vaderlandsche Letteroefeningen schreef Groneman verder een aantal verslagen, aankondigingen en beschouwingen van uitgekomen geschriften, die volledig achter zijn levensbericht in Letterk. Lb., Jaarg. 1874 blz. 35-38, zijn opgenomen. Aldus kan hem de verdienste niet ontzegd worden, dat hij vele, vooral buitenlandsche werken op die wijze in breeder kring heeft bekend gemaakt en door omwerking of critiek daaraan de vrucht van eigen studie of inzicht heeft toegevoegd. De oorspronkelijke geschriften van zijn hand zijn echter betrekkelijk weinig in aantal