Ook op het gebied der exegese van het N. Testament schreef Greve eenige werken, die, volgens Glasius, getuigen van zijn grondige kennis en van zijn helderen geest, maar waarmee hij, naar Sepp's oordeel, weinig naam maakte, ‘dewijl hij aldaar aan de regelen der grammaticale exegese veel minder gehoor gaf dan aan de vernuftige invallen van zijn altijd met het onderwerp vervulde brein.’ Eerst gaf hij De brieven van den Apostel Paulus aan de Efeziërs, de Colossers, en de eerste aan Timotheus, nevens den brief aan Philemon. Uit het Grieksch vertaald met een verklaring (Dev. 1790), uitgegeven door zijn broeder E.H. Greve, en later: De Brieven van den Apostel Paulus aan de Romeinen, de Corinthiërs en de Galaten met aanmerkingen; benevens eene Verhandeling over de echtheid en het gezag van den Brief van Jacobus (Amst. 1794-1818), 4 dln.
Bovendien gaf hij met zijn ambtgenooten E. Tinga en J.H. Regenbogen: Verstrooide gedachten over verschillende onderwerpen. Uitgegeven voor leeraars en vrienden van godsdienst en godgeleerdheid (Fran. 1802-1806) en anonym een verhandeling: Van de Staatszorg der Overheid voor den Godsdienst, en de Vrijheid der Christenkerk in Nederland. Na zijn dood dichtte Feith een vers: Op het afsterven van mijn vriend E.J. Greve en zond tevens een Verzameling van eenige losse stukjes in 't licht (Haarl. en Zwolle 1813), bevattende een en ander ‘van gehouden gesprekken of gedeelten van bijzondere brieven’, waarop hij van Greve antwoord ontvangen had. In handschrift liet Greve nog verschillende studies na over het metrum en de Psalmen, benevens een Koptische grammatica, terwijl ook bleek, dat hij zich met de studie van het Turksch had beziggehouden. Zijn beeltenis, naar H.A. Bauer door R. Vinkeles vervaardigd, ziet het licht en is opgenomen in het Vervolg op Wagenaar's Vaderl. Historie (dl. XXXVIII, blz. 87), terwijl bij Rogge, Staatsregeling, plaat I, kol. 2, zijn schaduwbeeld voorkomt.
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Glasius, Godg. Ned., dl. I, blz. 554 (waar hij te onrechte Everhardus genoemd wordt). - Konst- en Letterbode, Jaarg. 1811, dl. II, blz. 294 vv. - Lotze, Laudatio (non dicta) Egberti Joannis Greve (Lugd. Bat. 1815). - Laurman, Museum van Kerkel. Gesch., blz. 71. - Sepp, Pragm. Gesch. Th., blz. 10, 72, 80, 81. - Knappert, Gesch. N.H.K., dl. II, blz. 236, 237. - Reitsma, Herv. en Herv. Kerk, blz. 732. - Bouman, Gesch. Geld. Hoogesch., dl. II, blz. 539. - Id., Godgel., blz. 281, 282. - Arch. K.G., dl. IV, blz. 266. - Boeles, Friesl. Hoogesch., dl. II, blz. 657-666. - Alb. Stud. L.B., kol. 1128. - Muller, Cat. v. Portr., no 1990. - Cat. Burgersd. en Niermans, blz. 220, 776. - Boekzaal, Jaarg. 1811b, blz. 299-301.