[Leendert Grendel]
GRENDEL (Leendert), geboren te Gouda in 1766, studeerde te Utrecht, waar zijn naam echter niet in het Alb. Stud. voorkomt, legde op 2 September 1788 voor de classis Gorinchem het praeparatoir, op 19 Mei 1789 het peremptoir examen af en werd den 7en Juni d.a.v. te Sluipwijk bevestigd. In 1797 legde hij echter zijn ambt neder, daar zijn godsdienstige richting te zeer van die zijner gemeente verschilde, wat tot groote onaangenaamheden aanleiding had gegeven. Reeds in hetzelfde jaar, na korten tijd ter vervanging van P. Bosveld, die zitting had in de Nationale Conventie, als hulpprediker te Dordrecht gearbeid te hebben, ontving hij beroepen naar Waalwijk en Dirksland; hij nam het laatste aan en was in die gemeente zeer geliefd, hetgeen daaruit blijkt, dat zijn tractement met f 200 - verhoogd werd, toen hij in 1807 een beroep naar Nieuwerkerk ontvangen had. Toch meende hij niet te kunnen weigeren, toen Maastricht hem tot voorganger begeerde en deed er in Juni 1809 intrede. Reeds den 22en Juli 1813 overleed hij aldaar. Hij was gehuwd met Mejuffrouw Crooswijck uit Rotterdam, die hem in de eeuwigheid is voorgegaan.
Van Grendel's kanselarbeid zag het licht: De geschiedenis van Ruth in zes winteravond-leerredenen overwogen (Dordr. 1799) en Eenige oude geschiedenissen van den Bijbel, in leerredenen (Rott. 1805). Ook had hij eenigen naam als dichter; als zoodanig was hij lid der ‘Kamer der Goudsbloemen, daer men schrijft: Uit Jonste begrepen’ te Gouda en werkte mede aan de Heilwenschen, Meiversen enz., door de leden dier Kamer, uitgegeven te Gouda van 1786-1794. Bovendien liet hij de volgende gedichten drukken: Ter zilveren Bruilofte van mijne Schoon-Ouderen Dirck Crooswijck en Petronella Makfarland (1793); Het nut der leesgezelschappen ter bevordering van verlichting, betoogd uit de verwoestingen der domheid (1798) en Dankfeest bij den Algemeenen Vrede, godsdienstig gevierd den 2en van Wintermaand 1802 in Dirksland (Rott. 1802).
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Schotel, Kerkel. Dordr., dl. II, blz. 201, 389, 783. - Cat. Letterk., dl. I, blz. 220, 548. - Boekzaal, passim.