in de lijst, vóór Les Réglémens du Consistoire, door Schotel gevolgd. In 1691 tot hoogleeraar in de wijsbegeerte en de Grieksche taal te Groningen benoemd, tevens met de bevoegdheid, Theologie te doceeren, aanvaardde hij dit ambt den 6en April van genoemd jaar en bleef er werkzaam tot zijn dood op 4 of 5 November 1704. Hij was in 1666 met Anna Pain en, na haar overlijden, in 1677 met Henriëtte Bertran gehuwd, die hem overleefde. Prof. R. Eyssonius, hoogleeraar in de botanie, hield de later uitgegeven Oratio funebris de vita et morte J. Gussetii (Gron. 1705). Gousset wordt geroemd om zijn verdraagzaamheid, godsvrucht en deugd; in de lijkrede wordt een ieder opgewekt ‘om God zóó bovenal te beminnen en den naaste met reine liefde aan te kleven, zooals hij het bij zijn leven gedaan had’.
In de wijsbegeerte was Gousset een volgeling van Cartesius; dit blijkt uit zijn Dissertatio ostendens Cartesianum mundi systema non esse, ut quidam existimant, periculosum. Oratio item qua Deum esse ex mundi hujus inferioris harmonia demonstratur. Bovendien schreef hij tegen Malebranche: Causarum primarum et secundarum realis operatio, na zijn dood in 1716 te Leeuwarden uitgegeven.
De evengenoemde Dissertatio en Oratio zijn gevoegd achter een Dissertatio de viva deque mortua fide doctrina Jacobi apostoli evoluta (Amst. 1696), een twaalftal voorlezingen voor studenten gehouden, waarvan Heerspink getuigt: ‘Hoe klein dat boek in omvang wezen moge, het kan in mijn oog tegen menig foliant wel opwegen en verdient algemeen bekend te zijn’. Heerspink geeft dan ook in zijn Godgel. Gron., dl. I, blz. 67-71, een uitvoerig uittreksel, waarin vooral Gousset's uitspraak opmerkelijk is, dat de ethiek der H. Schrift het hechtste bewijs is voor haar goddelijkheid. Als godgeleerde en exegeet deed hij zich verder kennen door zijn Disputationes in Epistolam Pauli ad Hebraeos et ad Leviticum XVIII:14, die na zijn dood in 1712 te Amsterdam het licht zagen, en door Vesperae Groninganae, sive amica de rebus sacris colloquia, ubi varia Scripturae loca selecta, difficilia et magni momenti accurate tractantur atque egregie explicantur, eerst te Amsterdam in 1698 verschenen en vervolgens aldaar in 1711 door Johan Varnerius uitgegeven. Wekelijks hielden de Fransche predikanten te Groningen met Gousset een bijeenkomst, waarin zij wijsgeerige, letterkundige en godgeleerde onderwerpen bespraken, en het belangrijkste daarvan schijnt door Gousset in deze Vesperae Groninganae verzameld te zijn. Ook verwierf hij bekendheid, door het Christendom tegen een Rabbijnsch geschrift, getiteld Chizzak-Emuna, te verdedigen. Reeds vóór zijn professoraat had hij hierover in 't licht gegeven: Controversiarum adversus Judaeos ternio in specimen operis jam affecti, quo R. Isaaci Chizzak-Emonna confutatur. Praemissa praefatione de disputationibus adversus Judaeos et subjuncto monito de Ph. a Limborch cum Judaeo
collatione (Dordr. 1688), maar een uitvoeriger geschrift van zijn hand over hetzelfde onderwerp werd eerst na zijn dood door de zorg van Arnold Borstius uitgegeven als: Jesu Christi Euangeliique veritas salutifera demonstrata in confutatione libri Chissoak-Emonna a R. Isaaco scripti (Amst. 1712) en met algemeene toejuiching ontvangen. Als theoloog en taalkundige was hem de verschijning van een Projet d'une Traduction Françoise de la Bible (1696) door Le Cene geschreven, een ergernis; deze stelde daarin allerlei veranderingen in den bestaanden Bijbeltekst voor, wees op tal van verkeerde vertalingen der Vulgata en der Protestantsche Bijbels en haalde zich daarmee de beschuldiging van Pelagianisme, Arminianisme en Socinianisme op den hals. Gousset onderwierp dit Projet aan een zeer scherpe critiek, neergelegd in zijn