matie in dat tijdschrift (1880), vooral opgesteld naar aanleiding van Ritschl's Geschichte des Piëtismus. Gooszen wilde hierin betoogen, dat het beginsel der reformatie niet was: formeel het gezag der Schrift en materiëel de leer der genade, maar: het streven naar de ware vrijheid des menschen in het dienen van God; vereeniging van geloof en leven in een leven van overgave aan God.
Van de overige artikelen in Geloof en Vrijheid, volledig achter zijn levensbericht door Beversluis (Letterk. Lb., 1918) vermeld, verdienen nog genoemd te worden: Gedachten over Van Oettingen's Anti-ultramontana (1876), Calvijn als kerkelijk Hervormer (1879), Het Kuyperianisme als ongereformeerd door Voetius veroordeeld (1884), Het oudste ons bekende Christelijke leer- en kerkelijk handboekje (1885) nl. de Doctrina XII Apostolorum, en de levensschetsen van Jacobus van Loenen (1890) en W. Francken theologus (1895), alsmede van Johannes Reitsma in Letterk. Lb., Jaarg. 1904. Een overdruk van twee artikelen uit Gel. en Vrijh. verscheen afzonderlijk onder den titel: Heinrich Bullinger en de strijd over de praedestinatie (Rott. 1909). Uit de meeste van deze geschriften blijkt, dat Gooszen ‘niet minder dan tegen het intellectualisme links en rechts, gekeerd was tegen het mysticisme, dat hij ontdekte bij de Neo-calvinisten en vooral bij het Katholicisme’ (Beversluis).
Eerst medewerker aan de Kerkelijke Courant, werd hij op 1 Augustus 1885 redacteur van het niet-officiëele gedeelte van dit blad en gaf daarin een zeer groot aantal artikelen, waarvan de titels volledig staan opgegeven achter zijn meergenoemd levensbericht in Letterk. Lb. In 1897 werd hij door de Synode aangewezen tot het vaststellen van den oorspronkelijken tekst van den Heidelbergschen Catechismus en van de geschriften, die achter de psalmboeken gedrukt worden; het resultaat dezer studie werd gevoegd achter Acquoy's uitgave der Psalmen, vermeerderd met den volledigen catechismus, de formulieren en verdere liturgische schriften, naar de oorspronkelijke bronnen opnieuw bewerkt door M.A. Gooszen. Deze Catechismus is ook afzonderlijk verkrijgbaar. Naar aanleiding hiervan verdedigde Dr. H.H. Kuyper het aandeel der Synode van Dordrecht in de vaststelling van den tekst, maar werd door Van Langeraad bestreden, hetgeen aanleiding gaf tot een nieuwe brochure van Kuyper en een bestrijding daarvan door Van Langeraad en Gooszen in de Kerkelijke Courant.
Gooszen doceerde Dogmatiek, Kerkrecht en Zendingsgeschiedenis, totdat hij wegens den bereikten 70jarigen leeftijd als hoogleeraar moest aftreden; zijn laatste college hield hij den 30en Mei 1907. In de jaren van zijn professoraat had hij vele malen als hoogleeraar of als Waalsch ouderling zitting in de Synode. Na zijn aftreden vestigde hij zich te Lochem en overleed daar den 28en Januari 1916. Hij was op 3 Mei 1862 gehuwd met Elizabeth Catharina Aalbers, die hem overleefde. Zijn portret is opgenomen in: Onze Hoogleeraren (Rott. 1898). Gooszen was lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde en ontving een beteekenisvolle erkenning zijner wetenschappelijke verdiensten, doordat de Leidsche Universiteit hem den 13en Mei 1890 het doctoraat in de godgeleerdheid honoris causa verleende.
Litteratuur: M. Beversluis, Levensbericht van Maurits Albrecht Gooszen (Letterk. Lb., 1918). - Id., Prof. Dr. M.A. Gooszen als Evangelisch theoloog (Nw. Evang. Tijdschr., 3e Jaarg., blz. 48-72). - Schatkamer, Jaarg. 1916, blz. 75-77. - Kuyper, Post-Acta, blz. 412. - Onze Hoogleeraren (Rott. 1898), blz. 29. - Sepp, Bibl. Kerkgesch., blz. 58. - Knappert, Gesch. N.H.K., dl. II, blz. 341. - Alb. Stud. Gron., kol 320.