[Conradus Goddaeus]
GODDAEUS (Conradus), zoon van Hermannus Goddaeus, van 1610 tot 1634 predikant te Vaassen, volgde, als proponent, zijn vader na diens overlijden in de Evangeliebediening aldaar op en was er werkzaam tot zijn dood in 1656. Hij was een vriend van P.C. Hooft, die hem om zijn geleerdheid hoogachtte hem, ‘een Roozelaar onder de doornen’ noemde, en zeer ingenomen was met zijn geestig geschrift: De lof van den Uil. ‘Geduirende een langduirige siekte en swackheed waardoor niet machtig de predikstoel te betreeden’, schreef hij een bundel, bestaande uit meestal stichtelijke gedichten, getiteld: Nieuwe Gedichten, sonder rijm, naa de Griexe en Latijnse Dichtmaten, op allerhande soorten van versjes ingestelt. Noit voor desen in Nederduits gebruiklik (Harderw. 1656). Het bevat: Toneel der Oude Werelt, Eenige Psalmen Davidts, Swanesangh en Hellebrant. Sommige gedichten van Goddaeus komen voor in C.J. Albrecht, Die Römischen und Holländischen Dichter in ihren Meisterstücken, Poëtische Nachahmungen und andere Gedichte (Amst. 1777/78).
Goddaeus is dus blijkbaar de eerste geweest, die rijmlooze verzen op classieke voetmaten vervaardigde, maar of hij, zooals zijn broeder F. Goddaeus (predikant te Bennekom 1648-1679) oordeelde, de menschen door zijn rijmwerk ‘bedonderd en verstomd heeft’, is zeer twijfelachtig.
Latere beoordeelaars noemen hem dichter noch rijmer, maar verzenmaker en vinden zijn poëzie stroef en prozaïsch.
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Frederiks en V.d. Branden, Biogr. Wdb., blz. 282. - Cat. Letterk.. dl. I. kol. 226, 342. - Boekzaal, Jaarg. 1720a, blz. 490. - De Jongh, Pred. Gelderl., blz. 309.