[Hendrik van Gelder]
GELDER (Hendrik van) werd, als Doopsgezind proponent te Amsterdam, in 1759 te Ouddorp op Goeree beroepen, deed daar den 9en December van dat jaar zijn intrede en werd den 17en Augustus 1760 door Jacob Ouwejans van Rotterdam in den vollen dienst bevestigd. Den 20en October 1765 vertrok hij naar Enkhuizen, waar hij op 3 November d.a.v. intrede deed, om er te arbeiden tot 25 Augustus 1771. Daarna vertrok hij naar Enschedé en verwisselde deze gemeente in 1781 met die der Vlaamsche Doopsgezinden te Zaandam-Westzijde, waar hij ook overleden is. Hij was gehuwd met Maria Smidt, dochter van Petrus Smidt, hoogleeraar bij de Zonisten te Amsterdam; hun zoon Petrus Smidt van Gelder heeft later als papierfabrikant grooten naam gemaakt.
Van Gelder wordt genoemd als beoefenaar der geschiedenis van zijn kerkgenootschap, waarvan zijn Leerrede ter gedachtenis aan het 100jarig bestaan van het kerkgebouw der Doopsgezinde gemeente te West-Zaandam, 4 November 1887 (Amst. 1787), ook de blijken draagt. Bovendien gaf hij een Lijkrede op S. Hoekstra Wz., leeraar te West-Zaandam (Amst. 1786) en Het leven van Joannes den Dooper, in leerredenen (West-Zaandam 1803). Deze laatste verzameling van tien leerredenen, ‘in den smaak van Bijbeloefeningen, onderscheidt zich wel niet door groote homiletische waarde, maar toch wel door het nieuwe van het onderwerp, zoowel als door rijkdom van zaken’ (Hartog).
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Blaupot ten Cate, Holland, dl. II, blz. 7, 141. - Hartog, Gesch. Predikk., blz. 432. - Doopsgez. Bijdr., Jaarg. 1907, blz. 163. - Cat. Doopsgez. Bibl., dl. II, blz. 102, 109.