[Mattheus Gargon]
GARGON (Mattheus), wiens ouders, Pierre Gargon en Jeanne Lubbé, om hun geloof uit Doornik naar Holland gevlucht waren, werd den 23en Februari 1661 te Haarlem geboren en bezocht daar de Latijnsche school. Vijftien jaar oud ging hij naar de Illustre school te Amsterdam, waar vooral Prof. Wolzogen zijn leermeester was en na aldaar twee jaren vertoefd te hebben, voltooide hij zijn studiën te Leiden - ingeschreven 1 November 1678 - onder de hoogleeraren De Volder en Spanheim. In 1680 verliet hij de Hoogeschool en werd toegelaten tot den predikdienst bij de Waalsche kerk. Na zes jaar lang op een beroep gewacht en eenigen tijd voor een predikant te Leeuwarden den dienst waargenomen te hebben, besloot hij zich in de Nederlandsche taal te oefenen, ten einde daarin te kunnen preeken, met het gevolg, dat hij in 1688 een beroep ontving naar Geffen en Nieland, in de Meijerij van den Bosch gelegen. Hier arbeidde Gargon gedurende 14 jaren, tot hij, op aanbeveling van den Middelburgschen burgemeester Herman v.d. Putte, den 11en Maart 1702 te Serooskerke beroepen werd, waar hij vijf jaar bleef, tot de gemeente Vlissingen hem den 29en Januari 1707 als leeraar koos. In 1708 werd hij tevens tot rector der Latijnsche school aangesteld en bedankte in datzelfde jaar voor een beroep naar Alkmaar. Met ijver en trouw nam hij beide betrekkingen waar tot zijn overlijden op 14 April 1728. In 1690 was Gargon gehuwd met Geertruid van Velzen, bij wie hij twee dochters en drie zoons had. De zoons, die hem overleefden, waren: Nicolaas, eerst geneesheer en van 1720 tot zijn overlijden op 14 December 1728 predikant te Sas van Gent; Franciscus Henricus (zie boven) en Petrus Mattheus (die volgt). Nadat zijn echtgenoote den 23en Mei 1713 overleden was, huwde hij in 1728 met Catharina Maria de Visscher uit Leiden, die hem overleefde.
Gargon was een zeer vruchtbaar schrijver, die zich op zeer verschillend gebied bewoog en van wiens werken verscheidene meermalen herdrukt zijn. Ook thans vinden zijn theologische geschriften nog lezers. Van zijn hand heeft het licht gezien:
Nut-Tijdverdrijf, Davids psalmen in rijm, op muzijk, en proeven op de zinspreuken van Salomon (Amst. 1686, 2e dr. ald., 1696). Gedeeltelijk behandelt dit dezelfde stof als de later door hem uitgegeven:
Digt- en Sang-matige Uitbreiding van het 2e en 3e Boek der Psalmen, begrijpende XLVIII Snaar-liederen, gedigt door ... David. In 1698 was dit reeds gevoegd achter S. van Til, Het eerste boek der Psalmen, begrijpende 17 Snaar-liederen, berijmd door N.v.d. Meer, predikant te Zutphen, maar in 1699 verscheen het te Dordrecht met afzonderlijken titel. Beide geschriften van Gargon waren voorloopers van zijn werk: De CL Psalmen Davids in dichtmaat gebragt (Vliss. 1711, 2e dr. Amst. 1722). |
Dichtmatige Uytbreyding over het Hooglied Salomons (Amst. 1697, 2e dr. ald., 1724). |
De zaligsprekinge over besnijdenisse en voorhuid, ofte opening van den XXXII Psalm (Leiden 1700). |
De beide Zendbrieven van den H. Apostel Paulus aan Timotheus geopent en betoont (Leiden 1707, 2e dr. ald., 1718, 3e dr. ald., 1743). |
De eenige troost of de Heidelbergsche Catechismus geopent (1e of 2e dr. 1713, 3e dr. 1718, vermeerdert met eene Belijdenisleere der Hervormde kerk; 4e dr. Leiden 1729). |