veiligheid te beraadslagen. Door Rennenberg gevangen genomen, ontsnapte hij slechts, door uit een venster te springen. In 1581 werd hij lid der Gedeputeerde Staten van Friesland en hielp als zoodanig krachtig mede tot het besluit, om te Franeker een academie op te richten, bij wier opening hij den 29en Juli 1585 een Oratio de consilio institutae Franequerae academiae hield, die is opgenomen in H.A. Nerdeni Initia academiae Franequerensis (Fran. 1616) en in de Kronyk van Winsemius, terwijl zij door Foeke Sjoerds is vertaald.
In 1596 maakte Frankena deel uit van een gezantschap, dat naar koningin Elisabeth van Engeland werd gezonden, terwijl hij ook nog genoemd wordt onder de afgevaardigden der Algemeene Staten, die het leger naar Ostende vergezeld hadden en den uitslag van den slag bij Nieuwpoort afwachtten. Zijn verdere levensloop en zijn sterfjaar zijn onbekend. Misschien was hij de vader van Matthias Frankena, van 1611 tot 1624 secretaris van de grietenij Weststellingwerf, en van Abel Frankena, in 1601 predikant te Wapsterveen, doch die waarschijnlijk te onrechte door Romein dezelfde wordt genoemd als Abel Frankena of Abel Bartholdi, predikant te Peperga en later te Olde- en Nyeholtpade, daar deze eerst ongeveer 1673 overleed.
Een scherpzinnige gissing van Dr. H.G. Kleyn draagt mede bij, om de belangstelling voor Abel Frankena te verhoogen. In 1578 verscheen een geschrift: Oratio de pacanda et componenda republica ad Belgas in qua malorum publicorum turn praeteritorum, tum praesentium et futurorum, praesentem patriae ruinam minitantium causae verae, cum veris eorundem remediis bona fide, et quasi digito, demonstrantur a Baleo Carfenna Hylandro. Na de Oratio volgt een dialoog tusschen Baleus en Viator in vijftien disticha.
Wie zich onder dien schuilnaam Baleus Carfenna Hylander verborg, was onbekend, totdat Dr. Kleyn, die, evenals andere geleerden, aan een omzetting van den waren naam geloofde, tot de zeer waarschijnlijke gissing kwam, dat de schrijver Abel Frankena was, die naar de plaats van zijn afkomst ook Hylander verdiende te heeten. Het geschrift is o.a. daarom van belang, omdat daarin een schatting voorkomt van het aantal slachtoffers der Inquisitie in de 16de eeuw, die door Aggeus Albada in de Acta Pacificationis quae ... Coloniae habita sunt (Lugd. 1580) in ruimer kring is bekend gemaakt en zoowel door Brandt in zijn Historie der Reformatie (dl. I, Aant., blz. 47, kol. 1), als door Gerdes in zijn Historia Reformationis (Tom. III, p. 160-163) is overgenomen.
Dat Frankena als Evangeliedienaar werkzaam zou geweest zijn, wordt afgeleid uit het volgende, dat omtrent hem staat opgeteekend: ‘Hij schijnt te Oosterwolde de stigtinge Gods, die in het gelove is, na vermogen bevordert te hebben.’ Indien hij dit inderdaad als predikant heeft gedaan, moet hij dat ambt aldaar vóór zijn vlucht in 1567 bekleed hebben. Het is echter meer waarschijnlijk, dat hij zich als invloedrijk staatsman met de invoering van den Hervormden godsdienst in zijn geboorteplaats heeft bemoeid en hij te onrechte onder de predikanten gerekend wordt; de opgaven der predikanten-lijsten zijn alle min of meer onzeker en onduidelijk.
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Bor, Oorsprongh, begin en vervolgh der Nederl. oorloghen, beroerten ende Borgerlijcke oneenicheyden, dl. II, fol. 185 v.; dl. VI, fol. 63 v. - Reitsma, Honderd jaren, blz. 219. - Id., Herv. en Herv. kerk, blz. 368. - Arch. Ned. K.G., dl. V, blz. 323-325. - Sepp, Drie