| |
[Walraven Francken]
FRANCKEN (Walraven), zoon van den voorgaande, en geboren te Doetinchem den 4en September 1822, was in zijn jonge jaren 't liefst naar zee gegaan, maar gaf spoedig dit plan op, doorliep de Latijnsche school en liet zich reeds den 21en Juni 1839 te Utrecht als student inschrijven, waar hij als tijdgenooten Doedes, R. Hugenholtz, van Oosterzee en Bruins aantrof. Vijf jaar later tot de Evangeliebediening toegelaten, ontving hij den 19en Februari 1845 een beroep naar de Vuursche, waar hij den 1en Juni van dat jaar door zijn vader bevestigd werd en zijn intrede hield met 1 Joh. 1:1-4. Na een driejarige werkzaamheid aldaar, beriep Waddingsveen hem den 7en Juni 1848 en kwam hij den 1en October 1848
| |
| |
tot deze gemeente over, die hem slechts kort mocht behouden, daar hij, den 26en October 1849 te Rotterdam beroepen, hier den 17en Februari 1850 door Doedes bevestigd werd en dien dag zijn intrede hield met Hand. 15:26. Tot zijn emeritaat, dat den 20en Mei 1888 inging, diende hij deze gemeente, ging in 1892 te Utrecht wonen en overleed aldaar den 16en Januari 1894.
Tweemalen is hij gehuwd geweest. Eerst met Alida Geertruida van Rossem, die hem in 1859 ontviel en na wier overlijden zijn leerrede over 2 Cor. 1:3 vv. het licht zag, onder den titel Zelf getroost en anderen vertroostende. In October 1862 begaf hij zich in den echt met M.G.A.E. Wijnaendts, die hij echter in Januari 1864 weer moest missen en wier overlijden hem het Evangelisch Troostwoord zijnen medebedroefden aangeboden, naar Rom. 8:32 (Rott. 1864) in de pen gaf.
Francken wordt door een bevoegd beoordeelaar (Craandijk) geteekend als ‘een trouw man, trouw voor zijn gezin, trouw voor zijn vrienden, trouw in zijn werk, trouw aan zijn beginselen, trouw in wat hem waar en recht was. Onbeminnelijk kon hij somtijds schijnen, eerbiedwaardig bleek hij altijd. Populair was hij niet, en om populariteit te zoeken was hij de man niet.’ Typeerend is, dat toen hij in den Tijdspiegel van 1860 een Brief aan den schrijver van de Max Havelaar had geplaatst, Multatuli's antwoord eindigde met de volgende woorden: ‘Als ik Christen was, zou ik niets meer, niets anders willen zijn dan zendeling. Ik werp mijn vormen weg en groet u broederlijk.’
De ‘Middenpartij’, later de Evangelische richting genoemd, vond in Francken een warm voorstander. Toch had hij sympathie voor ieder eerlijk strijder, zoodat men hem weleens verweten heeft, ‘dat men niet wist, wat men aan hem had, dat hij nu eens met de eene, dan met de andere richting of partij meeging. Met een partij, als partij, nooit. Alle partijschap haatte hij.’
Als prediker kon hij wel een goed, maar geen groot gehoor trekken. Zijn stem was aangenaam, krachtig en welluidend, een orator was hij echter niet. Zijn preeken waren niet populair-eenvoudig, maar weldoordacht, degelijke stukken met frissche gedachten, zoodat Van Oosterzee van hem getuigde: ‘Daar is in Francken's preeken altijd iets bijzonders. Als hij spreekt, hoort men, dat hij iets te zeggen heeft. Maar er is niets gekunstelds in, niets gemaakt-moois, niets wat doet denken: let nu eens op, hoe schoon dit gezegd is.’ Als kanselwerk is, behalve de bovengenoemde preeken, door hem uitgegeven:
Viertal leerredenen (Rott. 1850), opgedragen aan de gemeente van Waddingsveen. |
Een tijdwoord voor Evangelische Christenen, leerrede over 2 Tim. 1:6-8a (Rott. 1853). |
Een Hollandsche gemeente opgewekt tot een gebed voor de Hervormde kerk van Frankrijk. Leerrede over 2 Thess. 3:1, gehouden ter herdenking van de eerste Hervormde Synode, in 1559 te Parijs gehouden (Rott. 1859). |
De noodzakelijkste kritiek aanbevolen met het oog op dezen tijd. Leerrede over 2 Cor. 13:5 (Rott. 1864). |
1 Joh. 1:1-4. Dezelfde tekst na Vijfentwintig jaren behandeld. Gedachteniswoord bij 25-jarige Evangeliebediening (Rott. 1870). |
Ziet op den Oversten Leidsman en Voleinder des Geloofs. Gedachteniswoord over Hebr. 12:2a bij 40-jarige Evangeliebediening (Rott. 1885). |
De Schat in aarden vaten. Afscheidswoord naar 2 Cor. 4:7, uitgesproken 20 Mei 1888 bij het nederleggen mijner Evangeliebediening (Rott. 1888). |
| |
| |
Bovendien leverde hij eenige nummers in de z.g. Groene Preeken (uitgegeven bij V.d. Wiel, te Arnhem) en werkte mede aan De Getuigenis van Christus, Evangelische Preeken, onder redactie van Van Toorenenbergen.
Francken was een bijzonder veelzijdig man, niet alleen belangstellend in alles, wat met zijn ambt samenhing, maar ook in veel, dat feitelijk daarbuiten stond. ‘Zooals maar weinigen heeft hij met zijn tijd medegeleefd, of liever medegewerkt en medegedacht.’ Zijn oude liefde voor den zeeman heeft hij nooit verloochend en de stichting van het Zeemanshuis te Rotterdam is mede aan hem te danken; ook zijn verhandeling over Het Londensch Matrozen-Logement (Rott. 1852) getuigt hiervan. De kunst vond in hem een vurig bewonderaar, waarvan meer dan één artikel van zijn hand het bewijs aflegt. Maar vooral is de liefde voor geschiedenis, reeds te Utrecht door de hoogleeraren Royaards en Van Heusde in hem opgewekt, tot op 't eind van zijn leven hem bijgebleven en menige historische studie is onder zijn wetenschappelijke bijdragen te vinden. Dat hij medehielp bij het stichten van den gedenktoren te Dillenburg, ter herinnering aan Prins Willem van Oranje, ligt mede geheel in deze lijn en Francken was dan ook de man, die bij de eerste steenlegging een rede hield in het Duitsch en evenzeer in 1875 het bouwwerk met welsprekende woorden inwijdde.
Dichter bij zijn ambtswerk stond de zending, die zijn bijzondere sympathie had, waarom hij dan ook pijnlijk werd getroffen door de scheuring, die in Juli 1864 in het Nederlandsch Zendelinggenootschap plaats had. Toch was hij ‘in alles en boven alles predikant, die op het gebied der godgeleerde wetenschap een hooge plaats innam en wiens leeftijd valt in een allerbelangrijkst tijdvak van de geschiedenis der Ned. Hervormde kerk, waartoe hij behoorde, die hij liefhad, in wier strijd hij levendig deelnam, wier belangen hem na aan 't hart gingen.’
Zijn vruchtbaarheid als schrijver is buitengewoon groot geweest en zijn geschriften zijn ‘ook uit het oogpunt van taal en stijl beschouwd, geenszins verwerpelijk’, hoewel in lateren tijd de stijl zijner wetenschappelijke vertoogen weleens iets ‘ineengedrongen-Duitsch’ had. Aan allerlei periodieken heeft hij medegewerkt: De Algemeene Kunst- en Letterbode, de Bosch Kemper's Volksblad, de Volksblaadjes, uitgegeven door de Evangelische Vereeniging ‘Zutphen’, het Christelijk Album, de Nieuwe Rotterdamsche Courant, de Kerkelijke Courant, de Rotterdamsche Kerkbode bevatten artikels van zijn hand, terwijl hij van 1853-1858 met zijn collega's Blaauw, Modderman, v.d. Pot en Hoekstra het tijdschrift Licht, Liefde, Leven redigeerde. Maar vooral zijn ettelijke bijdragen opgenomen in het tijdschrift Geloof en Vrijheid, waarvan hij tot 1889 voorzitter der redactie, en van 1890-1894 vast medewerker was, terwijl hij ook vele malen de rubriek Verschijnselen des Tijds bezorgde. In laatstgenoemd vierjarig tijdperk plaatste hij in dit tijdschrift elf artikelen, terwijl sinds de oprichting in 1867 tot 1889 een vijftigtal bijdragen van zijn hand werden opgenomen.
Bovendien schreef hij menig stuk in het Evangelisch Zondagsblad, waarvan enkele achter Prof. Gooszen's artikel over Francken in Geloof en Vrijheid (Jaarg. 1895, blz. 244-275) zijn afgedrukt.
Van zijn werkzaamheid legt de volgende lijst zijner geschriften, die waarschijnlijk nog niet op volledigheid kan bogen en waaraan men den bovenvermelden kanselarbeid moet toevoegen, een welsprekend getuigenis af:
| |
| |
Iets over Luther en Erasmus, in wederzijdsche betrekking en in hunnen strijd omtrent den vrijen wil (Jaarb. Wetensch. Theol., Jaarg. 1847, dl. V, 2e stuk, blz. 203-241). |
Het wezen der deugd volgens het Evangelie (Utr. 1849), gericht tegen Opzoomer's geschrift: Het wezen der deugd. Er behoorde moed toe, om een gevierd man als Opzoomer te bestrijden, maar Francken waagde het en deed het, volgens Prof. Gooszen, ‘op veelszins voortreffelijke wijze.’ Sepp (Proeve enz., blz. 428) spreekt van Francken's ‘antipathie’ tegen Opzoomer en oordeelt, dat zij eigenlijk vrij dicht bij elkander staan, zoodat de strijd, die gevoerd werd, voor 't grootste deel een woordenstrijd was. |
Christelijk Feestboekje (Delft 1851), stichtelijke meditaties in den trant van Tholuck's Stunden der Andacht. |
De drang der Christelijke liefde tot deelneming aan den strijd tegen den sterken drank (Rott. 1851). |
Johannes Ludovicus Vives, de vriend van Erasmus, in zijn leven en als merkwaardig Christelijk theoloog en philantroop der 16e eeuw (Rott. 1853). |
Geschiedkundige bijzonderheden omtrent het derde, zeventiende en een en twintigste der Evangelische Gezangen (1854). |
Ary Scheffer's Christus Remunerator, als type van de verheerlijking des Christendoms door de kunst (Rott. 1855). |
Brieven van een beroemd martelaar der 15e eeuw (Joh. Hus), in den 4en Jaargang van Licht, Liefde, Leven. |
De Geschiedenis van Henry Budd en Samuel Crowther (Licht, Liefde, Leven, 1855). |
De biecht voor God van een groot man of de bekentenissen van Aurelius Augustinus. Naar het oorspronkelijke bekort, met een levensschets en ophelderingen voorzien (Amst. 1857). Dit werk ‘heet beter een bloemlezing van treffende plaatsen, dan een vertolking van den tekst der Confessiones’. |
Brieven over evangelische eeredienst en kerkbouw (in den 5en en 6en Jaargang van Licht, Liefde, Leven). |
Lavater en Channing (Jaarg. 1859 van de Nieuwe Jaarb. v. Wetensch. Theol.), later ook opgenomen in: Uit de verstrooiïng saamgelezen. |
Opwekkend woord van Bestuurders van het Ned. Zendelinggenootschap aan de Protestantsche Christenen in Nederland (1859). |
De eenheid des Bijbels (Rott. 1860). |
Over den zendeling William Henry (Tijdspiegel, Jaarg. 1860). |
Bijwerk op het gebied van kunst en geschiedenis (Rott. 1861). Hierin zijn allerlei verhandelingen opgenomen, ook sommige, die vroeger reeds verschenen waren, terwijl de titel Bijwerk gekozen werd, omdat de schrijver zijn arbeid als predikant ‘hoofdwerk’ acht. Men vindt hier o.a. een stuk over Wereldgeschiedenis als wereldgericht en een beschouwing over Het Leven en de werken van John Williams. |
Beoordeeling van L.W.E. Rauwenhoff's Inaugureele rede, in 1860 gehouden. (Nieuwe Jaarb. v. Wet. Theol., Jaarg. 1861). |
Supranatureel - niet supranaturalistisch (Waarheid in Liefde, Jaarg. 1862). |
Een paar aanteekeningen bij Mr. C.W. Opzoomer's redevoering over den geest der nieuwe richting (in: Waarheid en Liefde). |
Een vraagteeken bij Scholten's ‘Evangelie van Johannes’ (in: Godg. Bijdr., Jaarg. 1864 en 1866). |
| |
| |
Open brief aan de Heeren H.P. Berlage, W.P.R. Bouman, A. Kuenen, A.D. Loman, T. Modderman Az. (Godg. Bijdr., Jaarg. 1865). |
Aan de Heeren Berlage c.s. (Godg. Bijdr., Jaarg. 1866). |
Advies in zake eener voorgestelde Verandering in de openlijke bevestiging van nieuwe leden, uitgebracht op 16 October 1867 (Rott. 1867). |
Een bezielde en bezielende beschouwing van Jezus (Gel. en Vrijh. Jaarg. 1867). |
Aankondiging van J. Seely's ‘Ecce Homo’ (Id., Jaarg. 1867). |
Bijdrage in: Gave der liefde ten voordeele van het fonds voor weduwen van Protestantsche Godsdienstonderwijzers in Nederland (Amst. 1868). |
Herinneringen aan Richard Rothe (Gel. en Vrijh., Jaarg. 1868). |
Een aandoenlijke, ook leerrijke confessie (Id., Jaarg. 1868). Naar aanleiding van het afscheid van Ds. Zaalberg. |
Wonderen door Jezus geweigerd (Gel. en Vrijh., Jaarg. 1868). |
Jezus gekend uit de gelijkenis van den Verloren Zoon (Id., id.). |
Tusschen hoop en vrees (Id., id.). |
De Vervolgbundel der Evangelische Gezangen (Id., Jaarg. 1869). |
Jezus' opstanding bestreden door Réville (Id., id.). |
Overzicht der Bergrede (Id., id.). |
Genieën in de Geschiedenis (Id., Jaarg. 1870). |
Mededeelingen omtrent een weinig gekende en gewaardeerde menschlievende instelling (1870). Hier wordt de Vrouwenvereeniging voor Christelijk armbezoek bedoeld. |
Verklaring van verschillende Bijbelplaatsen (Gel. en Vrijh., Jaarg. 1870, 1873, 1875, 1885, 1886). |
Humaniteit en kunst (Id., Jaarg. 1870). |
Caterina van Siëna (Id., Jaarg. 1871). |
Dillenburg, geboorte- on tijdelijke verblijfplaats van prins Willem I, 1533-1544, 1567-1572 (Rott. 1872). |
Angelus Merula (Gel. en Vrijh., Jaarg. 1872). |
Beoordeeling van E. Snellen's Blijvende waarde van den Christelijken godsdienst (Id., id.). |
Behandeling van twee kernspreuken van Tertullianus en Augustinus (Id., id.). |
Toespraak bij de 75e Jaarvergadering van het Ned. Zendelinggenootschap. |
Met Hofstede de Groot en J.J.L. ten Kate: Herziening van de Psalmberijming. Proeve als handschrift gedrukt (1873). |
Zichzelf verliezen (Gel. en Vrijh., Jaarg. 1873). |
Brief aan één mijner leerlingen over bedenkingen aangaande de wonderen van Jezus (Rott. 1874). |
Keshab Chunder Sen, de Hindoe-theïst (Gel. en Vrijh., Jaarg. 1875). |
De moeder van Pieter Paulus Rubens (Rott. 1877). |
De ervaring van de in Christus geopenbaarde liefde van God (Rott. 1878). |
Kerkelijk Rotterdam in 1756 (Gel. en Vrijh., Jaarg. 1879). |
Beschrijving van de stichtelijke Muziekuitvoering in de Westerkerk te Rotterdam op 27 Mei 1879. |
Blik op den wereldtoestand gedurende de drie eerste eeuwen der Christelijke kerk (Gel. en Vrijh., Jaarg. 1880). |
| |
| |
Ootmoed (Id., Jaarg. 1881). |
Alexandre Vinet naar zijn brieven (Id., Jaarg. 1882 en 1883). |
Een nieuw begin van Valeton Jr. (Id., Jaarg. 1882). |
Pareau's ethiek (Id., id.). |
Het leven van Dr. J.J. van Oosterzee in de Levensberichten der afgestorven Medeleden v.d. Maatsch. der Ned. Letterk., 1883 (Rott. 1884). |
Prins Willem op 10 Juni in de Groote kerk te Rotterdam herdacht (Gel. en Vrijh., Jaarg. 1884). |
Rede bij de Jaarvergadering van het Ned. Zendelinggenootschap (1884). |
Uit de verstrooiïng saamgelezen bij 40-jarige ambtsvervulling (Rott. 1885). |
Een Martelares der XIX eeuw, Amalia von Lasaule (Gel. en Vrijh., Jaarg. 1885). |
Levensschets van Henricus Brouwer (1886). |
Heb uw naaste lief als uzelf (Gel. en Vrijh., Jaarg. 1886). |
Godsdienst. Gedachten bij Cannegieter's Wijsbegeerte van den godsdienst (1887). |
Te Caesarea Philippi (Gel. en Vrijh, Jaarg. 1888). |
Schriftinspiratie (Id., id.). |
Levensbericht van C.W. van der Pot (Letterk. Lb. 1891). Insgelijks vóór diens Levensbrood (1892, 2e dr. 1899). |
Jezus' getuigenis omtrent God naar de vier Evangeliën (Leiden 1892). |
Vanwaar het Passielied: ‘O Hoofd, vol bloed en wonden’ (Gel. en Vrijh., Jaarg. 1892). |
Het onlangs gevonden Petrus-Evangelie (Id., Jaarg. 1893). |
Over Boëthius en zijn geschrift: ‘der Wijsbegeerte vertroosting’ (Id., Jaarg. 1894). |
Reisherinnering aan Constanz en München (Jaarboekje ten dienste der Ned. Herv. gem. te Rotterdam, 1894). |
Bovendien schreef Francken een voorrede bij:
W. de Vries. Godsdienstige toespraken, gehouden in de gevangenis voor jeugdige veroordeelden te Rotterdam (Rott. 1857) en bij een vertaling uit het Hoogduitsch van Merkwaardigheden uit het leven van A.M. Sieveking (Rott. 1861), |
terwijl de volgende geschriften door hem zijn vertaald:
Neander, Het Rijk van Christus, 2 dln. (Rott. 1857, 1858). |
Piper, De Christelijke Beeldenkring (in: Verzameling van Bijdragen tot de Godgeleerdheid uit het Buitenland, 1859). |
Kingsley, De grenzen van exacte wetenschap in hare toepassing op de Geschiedenis (Wetensch. Bladen, Jaarg. 1861). |
Hase's betoog tegen Strauss, over het 4de Evangelie en de wonderen (Godg. Bijdr., 1865). |
Voor zijn vrienden en naaste betrekkingen zijn de artikelen, na Franckens dood over hem in dag- en weekbladen opgenomen, verzameld in een bundeltje, getiteld: In Memoriam, waarin ook zijn portret voorkomt.
Francken's veelzijdige verdiensten werden niet alleen erkend, doordat hij in 1860 tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, en in 1878 tot lid van het Provinciaal Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen te Utrecht werd benoemd, maar ook door het eere-doctoraat in de Godgeleerdheid, dat hem in 1886 door de Utrechtsche Hoogeschool werd toegekend.
Litteratuur: Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb., dl. III, blz. 415. -
| |
| |
Frederiks en Van den Branden, Biogr. Wdb., i.v. - J. Craandijk, Levensbericht van Dr. W. Francken Az. (Letterk. Lb., 1894, blz. 218-246). - Dr. M.A. Gooszen, Walraven Francken Ahazueruszoon theologus (Gel. en Vrijh., Jaarg. 1895, blz. 167-275). - Sepp, Kerkhist. Stud., blz. 158. - Dez., Bibl. Kerkgesch., blz. 78, 87, 148, 173, 187, 228, 456. - Dez., Pragm. Gesch. Th., blz. 228, 229. - Knappert, Gesch. N.H.K., dl. II, blz. 320. - Van Harderwijk, Pred. Rott., blz. 120. - Lindeboom, Hist.-Crit. Overzicht van de Tractaat-uitgaven in Nederland, blz. 73. - Alb. Stud. Rh. Traj., kol. 328. - Cat. Burgersdijk & Niermans, no. 4901-4904, 19393-19396. - Brinkman's Cat. (1850-1882), blz. 379, 380. - Id. (1882-1891), blz. 176. - Id. 1891-1900, blz. 559. - Boekzaal, Jaarg. 1845a, blz. 496, 755; 1848a, 759; 1848b, 473; 1849b, 598; 1850a, 224, 663, 664; 1853a, 691.
|
|