ingeschreven werd. In 1632 werd hij, na zijn studie volbracht te hebben, zoowel te Maastricht als te 's-Gravenhage tot predikant beroepen, voor welke beide standplaatsen hij echter bedankte, om in 1633 naar Bremen terug te keeren, waar hij zijn vader, toen juist overleden, in het predikambt opvolgde. Gedurende vijftien jaren bleef Flockenius hier werkzaam, terwijl hij inmiddels in 1645 te Leiden tot doctor in de theologie promoveerde (bij zijn inschrijving abusievelijk Flockelius genoemd), waarbij hij eene Disputatio theologica de Deo et divinis attributis verdedigde en de formulieren van eenigheid onderteekende.
Toen kerkelijke twisten hem het verblijf te Bremen minder aantrekkelijk maakten, nam hij een beroep naar Emden aan, werd daar den 19en Juli 1648 bevestigd, doch aanvaardde reeds in 1650 het professoraat in de theologie aan de pas opgerichte Geldersche Hoogeschool te Harderwijk. Met een Oratio inauguralis de providentia Dei singulari circa academiarum incrementum (Harderw. 1650), deed hij daar den 5en Juli 1650 zijn intrede. Als hoogleeraar en academieprediker heeft Flockenius hier een uitstekenden naam achtergelaten, zoodat van hem getuigd wordt, ‘dat hij der Academie tot een braaf Leeraar en der kerk tot een goed Predikant verstrekt heeft.’ Talrijk waren de Latijnsche verhandelingen, door zijn leerlingen onder zijn voorzitting openlijk verdedigd en meestal handelend over gewichtige onderwerpen uit de dogmatiek, waarbij ook de leer der engelen uitvoerig behandeld werd.
Ruim vier jaren slechts is Flockenius aan de Hoogeschool te Harderwijk werkzaam geweest en toen Bremen hem den 18en Mei 1654 weer beriep, aarzelde hij langen tijd, vóór hij kon besluiten, zijn werkkring hier te lande op te geven. Toch ging hij ten slotte hiertoe over en nam den 12en April 1655 afscheid met een Oratio valedictoria de praeteritis, praesentibus et futuris (Harderw. 1655). Te Bremen, waar hij, behalve tot predikant, ook tot hoogleeraar aan het gymnasium werd aangesteld, heeft hij nog tot zijn dood, 24 September 1680, gearbeid.
Hoe kort Flockenius hier te lande ook het hoogleeraarsambt bekleedde, toch heeft hij, vooral door de vorming van een aantal leerlingen, in zijn tijd een niet onbelangrijken invloed gehad op den gang der theologische denkbeelden. Hij stond bekend als een vroom en geleerd man, eerst een gematigd aanhanger der leer van zijn stadgenoot Coccejus, maar later één zijner meest overtuigde en warmste bestrijders.
Behalve de bovengenoemde werken gaf hij:
Tabulae theologicae. |
Opera Theologica (Deventer 1655). |
Theologiae Catholicae prolegomena, in quibus proponitur successie Theologiae Catholicae ab Adamo primo usque ad tempora nostra (1664, waarschijnlijk te Harderwijk uitgegeven). |
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Glasius, Godg. Ned., i.v. - Moreri, Le grand dictionnaire historique, i.v. - Bouman, Gesch. Geld. Hoogesch., dl. I, blz. 157, 186, 196, 204, 205, 237; dl. II, blz. 611, 652. - Sepp, Godg. Ond., dl. II, blz. 92. - Arch. K.G., dl. IX, blz. 495. - Register van Acad. Diss. en Oratiën, uitg. door Fruin e.a., dl. I, blz. 55. - Alb. Stud. L.B., kol. 210. - Meiners, Oostvrieschlandts kerkel. Gesch., dl. II, blz. 454.