[Albert van der Flier]
FLIER (Albert van der) werd in 1835 te Nijkerk geboren en den 26en Juli 1853 als student aan de Hoogeschool te Utrecht ingeschreven. Tot proponent bevorderd en den 1en November 1859 te Bunschoten beroepen, deed hij aldaar den 5en Februari 1860 zijn intrede, diende achtereenvolgens de gemeenten Broek op Langendijk (1863-1865), Zwartsluis (1865-1874), Harlingen (1874-1887), Lienden (1887-1888) en 's Hertogenbosch, waar hij vanaf den 8en Juli 1888 tot zijn dood, 11 September 1902, werkzaam was.
In 1859 was Van der Flier tot doctor in de Theologie gepromoveerd op een belangrijk proefschrift De Joanne Coccejo antischolastico (Traj. ad Rh., 1859) en het was jammer, dat hij evenmin als G. van Gorkom, die in 1856 op een dissertatie De Joanne Coccejo, S. codicis interprete promoveerde, zijn studie in die richting heeft voortgezet. De bekende kerkhistoricus, Dr. C. Sepp, schreef namelijk hierover: ‘Ik ben niet de eenige, die het betreurt, dat hunne geoefende pen in later jaren zich niet meer tot dergelijken arbeid geleend heeft. De inhoud hunner verhandelingen geeft in tekst en aanteekeningen overvloedige bewijzen van hunne bekendheid met het eigenlijke doel, dat Coccejus beoogde en het zou hun een lichte taak zijn geweest, uitvoerig en grondig allerlei vragen te beantwoorden, door den loop der godgeleerdheid van die tijden ons op de lippen gelegd. De mededeelingen van Ypey zijn door hen toegelicht en het bewijs geleverd, dat Max Goebel... niet ten onrechte Coccejus in één adem noemde met Calixtus en Schleiermacher.’
Behalve dit proefschrift heeft Van der Flier nog een preek over Matth. 13:33 het licht doen zien onder den titel: Het koninkrijk Gods een zuurdeeg (1872).
Litteratuur: Sepp, Bibl. Kerkgesch., blz. 338. - Knuttel, Bibl. v. Kerkg., blz. 99. - J.A. Cramer, Heidanus, blz. 2, 5, 6. - Romein, Pred. Friesland, blz. 196. - (Leers), Naamregister, blz. 115. - Van Alphen, N. Kerk. Handb., Jaarg. 1903, Bijl., blz. 105. - Album Stud. Rh. Traj., kol. 394.