Utrecht werkzaam tot zijn dood op 't eind van November 1661. Sinds December 1639 was hij ook scholarch der Hiëronymus- of Latijnsche school.
Van zijn hand is in druk verschenen:
Christelijke Meditatiën te Utrecht uitgegeven, terwijl hij met zijn ambtgenooten Teeckmanus, van Hengel en Heymenbergh gaf: een Advys ofte Bericht, ten versoecke van de heeren Burgemeesteren, en Vroedschap der Stadt Utrecht ... over het gebruyck van goederen die men Geestelyck noemt (Amst. 1660). Hierover vergelijke men Mr. F.C.W. Koker, Onderzoek naar den aard en de geschiedenis der Vicarie-goederen in Nederland, blz. 65-67.
Litteratuur: V.d. Aa, Biogr. Wdb., i.v. - Duker, Voetius, dl. II, blz. 325, 333, aant. blz. VII en CXX; dl. III, blz. 15, 65, 109, 111, 122, 136, 143, 144, 146, 172. - Knuttel, Acta, dl. I, blz. 289, 436. - Schotel, Kerkel. Dordr., dl. I, blz. 312, 313, 535. - Veeris-de Paauw, Pred. Nd.-Holl. blz. 71. - v. Rhenen-Voet, Pred. Utrecht, blz. 11. - Hs. Borger, i.v. - Cat. Letterk, dl. II, blz. 592.