[Joam Ferreira]
FERREIRA (of Fereira) d'Almeida (Joam) was een Portugees van afkomst en omstreeks 1628 te Lissabon geboren. Zijn Roomsch-Katholieke ouders bestemden hem hoogstwaarschijnlijk voor den priesterstand, maar het is niet zeker, of hij inderdaad al te Goa als priester werkzaam is geweest en evenmin, of hij zich bij de Jezuïeten had aangesloten. Reeds op zijn 14de jaar heeft hij te Batavia vertoefd, maar eerst veel later had zijn overgang tot de Hervormde kerk plaats, waarschijnlijk ook te Batavia, waarheen hij was teruggekeerd. Tot deze verandering in geloofsovertuiging was hij gekomen door het lezen van een Spaansch werkje: Differençea da christandade, door hemzelf in 1650 in het Portugeesch vertaald onder den titel Differencia da christandade da Igreja Reformata e Romana, en in 1668 uitgegeven. Later werd dit polemisch geschrift tegen de Roomsch-Katholieke kerk ook door hem in het Hollandsch vertaald en op last van de Oost-Indische Compagnie gedrukt, als: Onderscheijdt der Christenheijdt, met een Aanhangsel (Amst. 1673). Ferreira's beeltenis werd na zijn overgang, te Goa, waar de aartsbisschop resideerde, openlijk verbrand.
Vóór 1654 was hij als krankbezoeker werkzaam, maar den 17en Maart van dat jaar legde hij ‘met approbatie des heeren generaels’ examen af en werd tot proponent aangesteld, terwijl de kerkeraad van Batavia, die dit bij schrijven van 6 November 1654 aan de Zuid-Hollandsche Synode mededeelt, verklaart, dat hij ‘goede hoope op Ferreira’ heeft en deze reeds tweemaal per week met de ‘swarte leermeesters’ katechiseert. De nieuwe proponent had de Nederlandsche Belijdenisschriften, door de synode van Dordrecht vastgesteld, moeten onderteekenen, doch tevens was bepaald, dat hij gedurende een jaar zijn predikatiën, vóórdat hij ze uitsprak, aan den voorzitter van den kerkeraad ter lezing moest geven en dat steeds één der examinatoren aanwezig moest zijn, als hij in de Portugeesche kerk dienst deed. Doen deze voorwarden al vermoeden, dat het examen niet volkomen in orde geweest is, de regeering te Batavia schijnt evenzoo er over gedacht te hebben en verklaarde het examen van onwaarde, omdat van harentwege geen examinator aanwezig was geweest. Den 22en Juli 1656 werd hij opnieuw geëxamineerd ‘met eenparige stemmen’ tot den predikdienst toegelaten en den 16en October d.a.v. met oplegging der handen bevestigd.
Als standplaats wees men hem nu Gale op Ceylon aan, waar hij van 1656-1658 werkzaam was; vandaar ging hij naar Tutucorijn op de Visscherskust, en in 1659 naar de gemeente te Colombo op Ceylon, terwijl hij nog ruim een jaar onder de Parrua's, in het Zuidelijkste deel van Voor-Indië, het Evangelie verkondigde; dit laatste echter zonder vrucht, vermoedelijk door Roomschen invloed. Ook aan avonturen ontbrak het niet: eens, toen hij tijdens zijn verblijf op Ceylon te paard een tocht maakte, terwijl zijn vrouw hem in een draagstoel vergezelde, kwam er, naar hij verhaalt, plotseling een olifant op den draagstoel af, terwijl hij zelf zich op eenigen afstand bevond. De dragers gingen verschrikt op de vlucht, lieten den stoel staan, doch de olifant ‘door wonderlijke bewaringe Godts, deed de vrouw geen quaat, maar sloegh met zijn tromp op de tente van den Pallenkijn en trompette eens helder uyt, en daarmede ging hij zijn oude tret.’
In 1663 werd Ferreira te Batavia beroepen als predikant bij de Portugeesche gemeente, die door zijn ijver voortdurend in bloei toenam. Den 3en Januari 1671 meldt de kerkeraad van Batavia, dat Ferreira ‘haest een seeunds van noden sal