Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 2
(1908-1918)–Jan Pieter de Bie, Lambregt Abraham van Langeraad, Jakob Loosjes– Auteursrecht onbekend[Arnoldus Cornelius Duker]Duker (Arnoldus Cornelius) werd den 10den Februari 1837 geboren te Enkhuizen, waar zijn vader notaris was, genoot aldaar voorbereidend onderwijs en werd den 21sten Juli 1854 ingeschreven als student te Leiden. Hier volgde hij de propaedeutische colleges van mannen als Cobet, Dozy en M. de Vries; later onderging hij den invloed van een Scholten en een Kuenen. Zijn cand. examen in de Theologie legde hij den 23sten Oct. 1858 af ‘summa cum laude’; hij bleef daarna de lessen van Dozy volgen. Aan het studentenleven nam hij een werkzaam aandeel. Zoo werd hij o.a. in 1858 gekozen tot lid van het ‘Collegium’. De strenge studiegeest ging reeds toen bij hem gepaard met zin voor gezellig verkeer, iets wat hem zijn leven lang kenmerkte. Hij was ook praeses van de Theologische Faculteit in het corps en redigeerde mee den Studentenalmanak. In den zomer van 1859 verliet hij Leiden, om zijn studiën te voltooien te Enkhuizen, waarbij hij leiding had van den Doopsgezinden leeraar aldaar Dr. Harting. Den 21sten Juni 1861 promoveerde hij te Leiden tot Doctor Theologiae op een proefschrift getiteld: Disquisitio historico-theologica de pugna Voetium inter et Cartesium, kort daarop in den handel gebracht onder den titel: Schoolgezag en eigen onderzoek, enz. (zie lijst zijner geschriften). Den 15den Augustus 1861 werd hij bevorderd tot proponent bij de Ned. Herv. Kerk door het Prov. Kerkbestuur van N.-Holland. Hij deed den 14den Mei d.a.v. intrede in zijn eerste gemeente, Barchem (m. Neh. II:20b) na bevestigd te zijn door zijn oom Ds. J.A. van Walsem, pred. te Vught (m. Luc. XXII:35b). Na ruim driejarig verblijf in zijn eerste gemeente, nam hij afscheid van haar den 2den Juli 1865 (m. 1 Thess. II:8), om den 16den d.a.v. intrede te doen te Geervliet (m. 2 Cor. VII:2a), na bevestigd te zijn door Ds. H.P. Schim van der Loeff, pred. te Abbenbroek (m. 1 Cor. IV:20). Een beroeping naar Harlingen, den 27sten November 1867 door hem ontvangen, werd na langdurige kerkelijke procedure door de Syno- | ||||||||||
[pagina 654]
| ||||||||||
dale Commissie onwettig verklaard. Daar hij reeds verklaard had die beroeping te zullen opvolgen, zag hij zich genoopt zijn bediening te Geervliet neerteleggen, en ofschoon deze gemeente hem daarop andermaal beriep, volhardde hij bij zijn besluit. Den 24sten October 1869 predikte hij afscheid te Geervliet (m. Marc. IX:50b). Daarop vestigde hij zich met zijn gezin, waartoe twee dochters behoorden, te Renkum; aldaar arbeidde hij voor de uitgave der Oud-Apostolische Vaders, door hem met Dr. Van Manen uitgegeven. In 1871 aanvaardde hij wederom de bediening te Franeker, waar hij den 3den September van dat jaar bevestigd werd door Ds. J.M. Bakhoven aldaar (m. Matth. XIII:3b), en intrede deed (m. 2 Petr. II:5). Met ingang van den 13den Augustus 1882 werd hem emeritaat verleend op zijn verzoek omdat enkele deelen van zijn bediening hem minder bevredigden en om den gezondheidstoestand van zijn oudste dochter, die te Franeker aan malaria leed. Duker vestigde zich daarop te Haarlem, waar hij tot zijn overlijden, den 12den November 1915, woonde. Als emeritus leidde hij een zeer werkzaam leven. Zijn wetenschappelijke verdiensten gaven Curatoren der Leidsche Universiteit aanleiding zijn naam te plaatsen op de voordracht voor hoogleeraar na het overlijden van Prof. Acquoy; reeds vroeger, in 1878, was zijn naam voorgekomen op de nominatie voor kerkelijk hoogleeraar aldaar. Tot een benoeming kwam het echter niet. In 1882 werd hij leeraar in het Hebreeuwsch aan het Gymnasium te Haarlem, in 1887 aanvaardde hij een gelijke betrekking aan het Haagsche Gymnasium. Van 1887 af gaf hij een tijdlang godsdienstonderwijs aan de afdeeling Bussum van den Nederl. Protestantenbond; iets later werd hij daartoe aangesteld bij de afdeeling Haarlem; ook aan de godsdienstschool van de Vrije Gemeente te Amsterdam werd door hem les gegeven. In 1897 werd hij lid van het ‘Haagsch Genootschap tot Verdediging van den Chr. Godsdienst’ en twee jaar later van Teylers Genootschap’, waarvoor hij de ingekomen antwoorden op Prijsvragen met groote nauwgezetheid beoordeelde. Aan Teyler's Theol. Tijdschrift was hij van de oprichting (1903) af verbonden; bij verandering daarvan in Nieuw Theol. Tijdschr. (1912) bleef hij ook hieraan verbonden. Zijn werk na 1882 was bepaaldelijk van litterair-wetenschappelijken aard. Daarvan getuigt bovenal zijn meesterlijke biographie van Voetius, kort vóór zijn dood voltooid. Er zijn aan dezen arbeid vele jaren van grondige archiefstudie voorafgegaan. Door dit werk heeft Duker zich een monument gesticht. Hij bedoelde ermede een eerherstel van Voetius, vroeger naar zijn eigen zeggen, niet onpartijdig genoeg door hem geteekend. Nog had Duker groote plannen voor de toekomst. Maar op een ongesteldheid, die hem overviel in September 1915, volgde een beroerte den 5den Nov., die in een week zijn dood tengevolge had Hij was den 23sten April 1862 gehuwd met Adriana Maria van der Chys, dochter van den Leidschen hoogleeraar in de Numismatiek. Zijn echtgenoote ontviel hem den 13den Februari 1903, nadat zijn oudste dochter hem den 16den October 1902 door den dood was ontnomen. Dukers portret komt voor in het hieronder vermelde artikel in ‘Eigen Haard.’
Van hem verscheen in druk behalve tal van wetenschappelijke tijdschriftartikelen:
| ||||||||||
[pagina 655]
| ||||||||||
Litteratuur: Alb. Stud. Acad. Lugd. Bat., kol. 1365. - A. Bruining in ‘Eigen Haard’. 41ste Jrg. 4 Dec. 1915 (No. 49), blz. 913, 914. - Boekzaal. Jrg. 1861b, blz. 220; jrg. 1862a, blz. 75, 76, 553. - Jrg. 1865, blz. 275, 561, 562, 566; jrg. 1867, blz. 867; jrg. 1869, blz. 1268; jrg. 1871, blz. 488, 992; jrg. 1882, blz. 253. - Kerk. Courant, 30 Oct. 1869, No. 44. - N. Theol. Tijdschr. (red. G.A.v.d. Bergh v. Eysinga, e.a.) 5de jrg. 1916, blz. 1. - v. Alphen, N.K. Handb. Jrg. 1903. Bijl. U, blz. 116; jrg. 1907, Bijl. Q, blz. 114; jrg. 1911, Bijl. S, blz. 151. - L. Knappert, Gesch. der Ned. Herv. Kerk gedur. de 18e en 19e eeuw, blz. 330. - J. Reitsma, Geschied. v.d. Hervorming en de Ned. Herv. kerk der Nederlanden (Derde, bijgew. en verm. dr. bez. d. J. Lindeboom en F. Reitsma), blz. 608. - Catal. der Biblioth. v.d. Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden. II, kol. 350. |
|