de eerste Indische Kerkvergadering den 14den Januari 1620. Zij verzochten dientengevolge aan den Gouverneur-Generaal J.P. Coen en aan de Raden van Indië met gunstigen uitslag onder meer te Batavia een geschikte plaats voor godsdienstoefening en vergunning tot viering des Avondmaals. Den 3den Januari 1621 werd het gebouw daartoe bestemd door Hulsebos ingewijd, en door dezen het Avondmaal bediend, waaraan o.a. de Gouv.-Generaal, andere hoogwaardigheidsbekleeders en ook Dubbeltryck deelnamen. Den 21sten Augustus 1621 werd laatstgen. door den Kerkeraad van Batavia aangewezen als opvolger van Hulsebos als predikant aldaar, om, na goedkeuring van den Gouv.-Generaal en Raden van Indië, te worden bevestigd met oplegging der handen. De Kerkeraad volgde daarbij het advies van de Classis Walcheren, die had geadviseerd zulke aan te stellen ‘die daer nu langen tijd in 't landt geweest syn ende nu de maleysche tale connen’. Den 2den Kerstdag 1620 had Dubbeltryck voor de eerste maal in het Maleisch gepredikt. Hij werd den 23sten Jan. als predikant van Batavia door Hulsebos bevestigd, en was de eerste, die haar in het Maleisch diende. Ofschoon tamelijk ervaren in die taal las hij aanvankelijk zijn predikatiën nog voor.
In den beginne koesterde men van hem groote verwachting, waarin men echter straks deerlijk teleurgesteld werd. In 1623, voorzeker niet om zijn goed gedrag, naar Banda en Ambon gezonden, misdroeg hij zich daar dermate, dat hij in de uitoefening van zijn ambt moest worden geschorst. Van zijn echtgenoote, Hester Jane, afkomstig van Amsterdam, met wie hij in Juli 1622 gehuwd was, liet hij zich scheiden, op grond van door haar gepleegd overspel. Maar zelf gaf hij in Banda bij voortduring blijk van zulk een onchristelijk en ergerlijk leven, dat hij door den Kerkeraad aldaar werd geschorst. Den 15den Januari 1626 had er ten huize van den heer Specx, Raad van Indië, eene verzoening plaats tusschen hem en zijne vrouw; doch dit bleek van zijn kant niet anders dan eene vertooning. Zijn ontzetting uit het ambt volgde den 2den Maart 1626.
Hij werd geroemd om zijn taalkennis. Geschriften zijn van hem niet bekend.
Litteratuur: C.A.L.v. Troostenburg de Bruyn, Biogr. Woordenboek van O.-I. predikanten, blz. 120. - Dez., De Herv. Kerk in Ned. O.-Indië ond. de O.-I. Comp. (1602 -1675) reg. - Guil. Baudartius, Het Tweede Deel der Memoriën, Ofte Cort Verhael der Gedenck-weerdighste soo Kerckel. als Wereldl. Geschied. van Nederl., 13de Boek, blz. 40. - Fr. Valentijn, Oud en N.-O. Indië. III, blz. 43, 44; IV, blz. 2, 6-8. - P. Hofstede, O.-Ind. Kerkzaken. I, blz. 90. - S. Buddingh, Proeve eener Chronol. Hist. Schets v.d. lotgevallen der Prot. Kerk in N.O.-Indië v. 1615-1857, blz. 5. - J.F.G. Brumund, Bijdragen t.d. Gesch. der Kerk v. Batavia (in ‘Tijdschr. voor Ind. Taal-, Land- en Volkenkunde, Uitgeg. d.h. Bataviaasch Genootsch. v. Kunsten en Wetenschappen’, ond. red. v. Mr. J.A. van der Chijs, Dl. XII, Vierde Serie. Dl. IV. 1864), blz. 25 v.v., 77, 129. - J.A. Grothe, Archief voor de geschied. der oude Holl. Zending. V, blz. 121, 122, 171, 217; VI, blz. 31, 40. - J.R. Callenbach, Justus Heurnius, eene bijdrage tot de geschiedenis des Christendoms in Ned. O.-Indië (reg.). - C.W.Th. van Boetzelaer van Dubbeldam, De Geref. Kerken in Nederland en de Zending in O.-Indië (reg.). - L. Knappert, Geschied. der Ned. Herv. Kerk gedur. de 16e en 17e eeuw, blz. 220. - De Navorscher. 14de jrg. (1864), blz. 378.